Eind februari heeft de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, geoordeeld dat handhavend optreden tegen illegaal gebruik van een pand onevenredig was omdat de ruimtelijke uitstraling van het illegale gebruik hetzelfde is als dat van legaal gebruik. Een interessante uitspraak om onder het vergrootglas te leggen.
De zaak gaat over een botenhuis dat bij een recreatiewoning is gelegen. Omdat de recreatiewoning vrij klein is, hebben de bewoners deze via een corridor verbonden met het botenhuis om zo de ruimte te vergroten. Bovendien wonen zij permanent in dit pand. Volgens het bestemmingsplan mocht het botenhuis uitsluitend worden gebruikt voor de opslag van boten, zodat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. Vanwege deze strijdigheid had het college van burgemeester en wethouders (college) een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het strijdig gebruik moest worden gestaakt en gestaakt gehouden.
Allereerst heeft het college een beginselplicht tot handhaving. Dat wil zeggen dat bij overtreding van een wettelijk voorschrift in beginsel handhavend moet worden opgetreden door het bevoegd gezag. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van handhaving worden afgezien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
De Afdeling oordeelt dat hier sprake is van zo’n bijzondere omstandigheid, namelijk dat handhaving onevenredig is. De Afdeling volgt het eerdere oordeel van de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat in de omgeving meer vergelijkbare gevallen zijn. In de omgeving liggen namelijk verschillende recreatiewoningen met botenhuizen die aan de recreatiewoningen waren verbonden. Daartegen heeft het college nooit handhavend opgetreden. Dit terwijl de botenhuizen al vanaf de bouw als uitbreiding van de recreatiewoningen werden gebruikt. Verder bevat het desbetreffende botenhuis een keuken, die wegens de last onder dwangsom verwijderd zou moeten worden. Ook wordt de recreatiewoning permanent bewoond. Hoewel ook dat niet is toegestaan, heeft het college ook daar nooit handhavend tegen opgetreden. Als klap op de vuurpijl oordeelde de rechtbank dat het gebruik van het botenhuis als woning geen verdergaande ruimtelijke impact heeft dan het gebruik voor berging van boten. Ook zijn geen belangen van derden in het geding. Daarom is handhaving in dit geval onevenredig.
De bestuursrechter is, gezien de beginselplicht tot handhaving, doorgaans streng in zijn oordeel. Handhaving worden zelden als onevenredig gezien. Echter, deze uitspraak biedt een opening voor strijdig gebruik waarvan de ruimtelijke uitstraling hetzelfde is al die van het legaal gebruik.