Voor het antwoord op de vraag of iemand als rechtsopvolger kan worden aangemerkt is niet bepalend of diegene bekend is met een tegen de rechtsvoorganger gerichte herstelsanctie, zo volgt uit de Afdelingsuitspraak van 20 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4740).
Onder het regime van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) en het Activiteitenbesluit had het college naar aanleiding van klachten van omwonenden aan de uitbater van een café een last onder dwangsom opgelegd wegens overschrijding van de geluidsnormen (art. 2.17 Activiteitenbesluit). Daarbij had het college met toepassing van art. 5.18 Wabo bepaald dat de last mede geldt jegens de rechtsopvolger van de overtreder en iedere verdere rechtsopvolger en het besluit ingeschreven in het gemeentelijke beperkingenregister. Nadat appellant onder een andere naam de exploitatie van het café heeft voortgezet, heeft het college enkele overtredingen van de last vastgesteld en besloten tot invordering van de verbeurde dwangsommen. In hoger beroep tegen de invorderingsbesluiten betoogt de nieuwe exploitant het college hem ten onrechte als rechtsopvolger heeft aangemerkt en hij geen weet had van de opgelegde last onder dwangsom. De Afdeling neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat de exploitant zich in zijn beroep uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat hij de onderneming van zijn rechtsvoorganger heeft gekocht: dat standpunt heeft hij nadien niet geloofwaardig ontkend. Voor het antwoord op de vraag of de exploitant als rechtsopvolger kan worden aangemerkt, acht de Afdeling niet bepalend of de exploitant, op de hoogte was van de last onder dwangsom toen hij drijver van de inrichting werd; de exploitant had bovendien op de hoogte kunnen zijn van dat besluit via het gemeentelijke beperkingenregister.