Interessant aan de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant die is gepubliceerd op 11 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6057 is dat hierin wordt bevestigd dat de waarden die het omgevingsplan bevat voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten niet van toepassing zijn op onversterkt menselijk stemgeluid.
Daarbij wijst de rechtbank op artikel 5.73, eerste lid, sub b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In dat artikel – dat de opvolger is onder Omgevingswet van artikel 2.18, eerste lid, sub a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – is bepaald dat de waarden die het omgevingsplan bevat voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten niet van toepassing is op onversterkt menselijk stemgeluid.
YS:
Interessant is wel om als aanvulling hierop te wijzen op het volgende. Hoewel menselijk stemgeluid op grond van artikel 5.73 Bkl buiten beschouwing gelaten moet worden gelaten, geldt de aanvaardbaarheidseis ook voor deze geluidsbron (zie artikel 5.59 Bkl). Dat betekent dat een gemeenteraad moet overwegen regels te stellen voor menselijk stemgeluid, bijvoorbeeld door het stellen van tijdvakken waarin bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden of door afstanden vast te stellen tussen de activiteit en de geluidgevoelige gebouwen (Staatsblad 2018, nr. 292, p. 714).
Aan menselijk stemgeluid kunnen met toepassing van artikel 5.71 Bkl wel andere eisen worden gesteld die hinder door stemgeluid beperken, maar een getalsmatige normering ervan blijkt in de praktijk slecht toepasbaar en handhaafbaar. Bij het toedelen van functies aan locaties betrekt de gemeenteraad al het geluid vanwege de toegelaten activiteiten. Dit moet voorkomen dat die geluiden tot te veel hinder kunnen leiden. Het feit dat er in het omgevingsplan geen waarden mogen worden opgenomen voor menselijk stemgeluid, betekent dus niet dat de die geluidbronnen bij de toepassing van artikel 5.59 Bkl buiten beschouwing mogen blijven (Staatsblad 2018, nr. 292, p. 724).