In deze uitspraak staat de vraag centraal of de vastgestelde tegemoetkoming van € 5.100 anderszins verzekerd is. De verzoeker om planschade, de gemeente en de ontwikkelaar hebben met elkaar – los van het planschadetraject – een vaststellingsovereenkomst gesloten.
Op grond van deze vaststellingsovereenkomst heeft de ontwikkelaar een bedrag van circa € 10.000 betaald aan verzoeker voor geluidwerende voorzieningen in de woning van verzoeker. In een later stadium heeft adviesbureau Tauw vastgesteld dat de kosten voor de geluidwerende voorzieningen circa € 3.500 bedroegen. Het meerdere (€ 6.500) is niet teruggevorderd door de ontwikkelaar. In de planschadeprocedure betoogt het college dat de planschade anderszins is verzekerd, omdat het niet teruggevorderde bedrag van € 6.500 de tegemoetkoming in de planschade ruimschoots dekt.
De rechtbank heeft dit betoog van het college gevolgd. De Afdeling ziet het anders. In de vaststellingsovereenkomst is niet expliciet bepaald dat het te veel betaalde bedrag als compensatie voor planschade dient. Ter zitting heeft de ontwikkelaar meegedeeld dat zij ervan is uitgegaan dat het betaalde bedrag aan geluidwerende voorzieningen is besteed. De ontwikkelaar heeft ook toegelicht dat ten tijde van de vaststellingsovereenkomst niet beoogd is dat het te veel betaalde bedrag betrekking had op eventuele latere planschade.
De Afdeling concludeert dat het onder deze omstandigheden op basis van objectieve gegevens niet gerechtvaardigd is om te stellen dat de planschade anderszins verzekerd is. De Afdeling voorziet zelf in de zaak en bepaalt dat het college alsnog het bedrag van € 5.100 aan verzoeker dient te vergoeden. AbRvS 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:441 (Hoeksche Waard).