In deze uitspraak stelt appellant schade te lijden, omdat het planologische regime op zijn eigen perceel is gewijzigd. Een geval van directe planschade dus. Appellant stelt dat bij de vergelijking van de planologische regimes ten onrechte niet is uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden.
De Afdeling overweegt dat appellant hierbij het onderscheid tussen directe en indirecte planschade miskent. Uitsluitend bij de beoordeling van indirecte planschade wordt uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van de desbetreffende gronden. In het geval van appellant gaat het echter om een aanvraag om tegemoetkoming in directe planschade. Dat betekent dat de rechtspraak waarop appellant zich beroept niet van toepassing is. In zoverre slaagt het betoog niet.
Op een ander onderdeel wordt appellant wel in het gelijk gesteld. De Afdeling concludeerde, anders dan het gemeentebestuur en de rechtbank, dat agrarisch gebruik onder het oude regime wel was toegestaan. Dit gebruik is onder het nieuwe bestemmingsplan niet langer toegestaan. Er volgt vernietiging van de uitspraak en de beslissing op bezwaar. Het gemeentebestuur dient een nieuw besluit te nemen. AbRvS 22 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:208 (Ede)