Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Noodzaak AZC voldoende onderbouwd

Voorgeschiedeni s

Bij besluit van 30 september 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) voor de heropening van het asielzoekerscentrum in Balk. De rechtbank heeft dit besluit bij uitspraak van 31 augustus 2021 vernietigd. De rechtbank oordeelde o.a. dat onvoldoende was gemotiveerd dat er een behoefte bestond aan 500 nieuwe opvangplaatsen. Het college en het COA hebben beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Appellante heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit incidenteel hoger beroep wordt in deze samenvatting niet verder toegelicht. Het hoger beroep van het college en het COA met betrekking tot de behoefte aan een asielzoekerscentrum en het oordeel van de Afdeling zal hierna kort worden besproken.

12 maart 2025

Samenvatting

Samenvatting

Het Hoger beroep van het college en het COA

Behoefte asielzoekerscentrum

Cijfers

Het college en het COA betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende is aangetoond dat er op 30 september 2019 behoefte bestond aan het asielzoekerscentrum. Het COA stelt dat de rechtbank bij haar oordeel uit is gegaan van de verkeerde cijfers. Het gaat namelijk om de behoefte op 30 september 2019, terwijl de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op cijfers uit 2018.

Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Daarnaast voeren het college en het COA aan dat de rechtbank de behoefte op een onjuiste manier heeft geduid. Dit omdat bij het bepalen van de behoefte niet alleen een vergelijking moet worden gemaakt tussen vraag en aanbod, maar ook andere factoren in de overweging meegenomen moeten worden. Het gaat hierbij niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook om de kwalitatieve behoefte. Het college en het COA verwijzen in dit kader naar verschillende factoren die zorgen voor een grotere behoefte, maar die niet direct tot uitdrukking komen in een cijfermatige vergelijking tussen vraag en aanbod op een bepaald moment. Denk hierbij o.a. aan de lage capaciteit bij de IND, de lange afhandelingstijden van de asielprocedures, de stagnatie van de doorstroming van vergunninghouders naar (reguliere)woningen en het door het COA gehanteerde maximale bezettingspercentage van 90%. Deze factoren zorgen er volgens het college en het COA voor dat de enkele omstandigheid dat op een bepaald moment het aantal personen dat een opvangplek nodig heeft lager is dan het totaal aantal opvangplekken, niet betekent dat er geen behoefte bestaat aan nieuwe opvangplekken. Volgens het college moet er naar een trendmatig verloop worden gekeken, zodat vóórdat het maximale bezettingspercentage wordt bereikt, ingespeeld kan worden op een verwachte verhoging van de instroom om de asielopvang functionerend te houden.

Het COA verwijst o.a. naar zijn jaarverslag uit 2019, waaruit volgt dat zowel in 2018 als in 2019 de instroom hoger was dan de uitstroom. De rechtbank had daarom volgens het college en het COA, ook op basis van de cijfers die door appellante naar voren zijn gebracht, tot het oordeel moeten komen dat er op 30 september 2019 een behoefte bestond aan het asielzoekerscentrum.

Oordeel Afdeling

Behoefte asielzoekerscentrum

Cijfers

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank onterecht geoordeeld dat het college niet heeft aangetoond dat er, op 30 september 2019, behoefte bestond aan een asielzoekerscentrum.

Ten eerste oordeelt de Afdeling dat het college en het COA terecht aanvoeren dat de rechtbank is uitgegaan van de verkeerde cijfers. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op cijfers uit 2018 die op zitting door appellante zijn overhandigd. Uit deze cijfers volgt dat er in 2018 20.353 eerste asielaanvragen bij de IND zijn binnengekomen. In de ruimtelijke onderbouwing, waar de rechtbank dit getal mee vergelijkt, is uitgegaan van het aantal nieuwe asielaanvragen. Hiermee wordt verwezen naar de asielstroom, waaronder ook herhaalde asielaanvragen, hervestigingen, herplaatsingen en nareizigers vallen. De cijfers van het ministerie van Justitie en Veiligheid komen overeen met de cijfers uit de ruimtelijke onderbouwing.

De Afdeling stelt dat ook herhaalde asielaanvragen, hervestigingen, herplaatsingen en nareizigers invloed hebben op de behoefte. Een vergelijking tussen de cijfers uit 2018 en de cijfers uit de ruimtelijke onderbouwing kan daarom niet leiden tot het oordeel dat het getal dat in de ruimtelijke onderbouwing genoemd wordt onjuist is, of dat daaruit niet volgt dat er behoefte bestond aan een asielzoekerscentrum. Dit geldt temeer omdat de getallen waar de rechtbank haar oordeel op heeft gebaseerd uit 2018 komen, terwijl juist de cijfers uit 2019, in het bijzonder uit de periode kort voor 30 september 2019, van belang zijn voor een beoordeling van de behoefte.

Kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Daarnaast heeft de rechtbank, naar het oordeel van de Afdeling, onterecht geoordeeld dat uit de cijfers die in de ruimtelijke onderbouwing worden genoemd geen kwantitatieve behoefte volgt. De factoren die de rechtbank buiten beschouwing heeft gelaten, zoals het capaciteitsgebrek bij de IND, lange procedures en dat mensen langer in de opvang verblijven, mogen mee worden gewogen bij het bepalen van de kwantitatieve behoefte. Dit geldt ook voor het feit dat, zoals in de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven, de behoefte aan asielzoekerscentra een trendmatig verloop vertoont. De COA en het college voeren terecht aan dat uit de enkele omstandigheid dat er op een bepaald moment in Nederland meer opvangplekken beschikbaar zijn dan mensen die een opvangplek nodig hebben, niet volgt dat er alleen al daarom geen kwantitatieve behoefte bestaat aan een asielzoekerscentrum. Bij de beoordeling van de kwantitatieve behoefte moet naast de cijfermatige vergelijking tussen vraag en aanbod daarom ook rekening worden gehouden met de bovengenoemde factoren en trends.

Uit de ruimtelijke onderbouwing en de cijfers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid blijkt dat de instroom ruim hoger was dan de uitstroom, waardoor de vraag naar opvangplaatsen en het bezettingspercentage opliepen. Door te oordelen dat er op 30 september 2019, ook bij een bezettingsgraad van 90%, voldoende opvangplaatsen waren om in de vraag te voorzien, heeft de rechtbank niet onderkend dat er, rekening houdend met het trendmatige verloop van de vraag, op die datum al een behoefte bestond aan extra opvangplaatsen. In dit kader overweegt de Afdeling dat het, zoals volgt uit een eerdere uitspraak[1], bij de behoefte in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, niet alleen om de kwantitatieve behoefte, maar ook om de kwalitatieve behoefte kan gaan. Bij de beoordeling van de behoefte aan een asielzoekerscentrum mocht ook rekening worden gehouden met andere, zoals hierboven genoemde, factoren.

De betogen slagen.

Conclusie

De hoger beroepen van het college en het COA zijn gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.

Artikel delen