De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft op 26 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3443 een interessante uitspraak gedaan over de vraag of er gehandeld wordt in strijd met het bestemmingsplan door verhuur van een woningen aan arbeidsmigranten. De vraag is hoe het begrip 'huishouden' uit de definitie van 'wonen' uit het bestemmingsplan precies moet worden ingevuld en of er voldoende continuïteit is in de samenstelling van de bewoners. Speelt hierbij een rol dat de aanvang en de duur van de huurovereenkomsten voor elke individuele bewoner anders is?
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de wijze waarop [verzoeker] de woningen verhuurt in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft toereikend gemotiveerd dat de woningen van [verzoeker] niet worden verhuurd aan een huishouden, omdat er geen continuïteit in de samenstelling van de bewoners is.
Daarbij heeft het college van belang mogen achten dat de aanvang en de duur van de huurovereenkomsten voor elke individuele bewoner anders is.
De wens om te huren wordt bepaald door de wens huisvesting te hebben in de periode dat de bewoner in Nederland werkt. Bewoners hebben ook geen invloed op waar ze wonen en geen intentie om na afloop de samenwoning voort te zetten.
De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat het college het vereiste ‘een zekere mate van continuïteit in de samenstelling’ uit de begripsbepaling ‘huishouden’ kon invullen aan de hand van algemeen spraakgebruik en de rechtspraak die de Afdeling daarover heeft. Anders dan [verzoeker] betoogt, staat de uitdrukkelijke begripsbepaling voor ‘huishouden’ in de planregels daar niet aan in de weg.