Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Hoofdgebouw in het kader van kruimelgevallenregeling? Speelt een eerder verleende omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan hierbij een rol?

In de uitspraak ABRvS 27 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1271 was in geschil of er sprake was van een 'hoofdgebouw' als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor (een vereiste om een kruimelgevallen-omgevingsvergunning te kunnen verlenen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor). Laatstgenoemde categorie uit bijlage II Bor ziet op een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. De vraag is of er sprake is van een hoofdgebouw op het perceel en daarbij speelt een rol of dat gebouw noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de ter plaatse geldende of toekomstige bestemming. In de uitspraak wordt ook ingegaan of hierbij een rol speelt dat voor het gebruik van het vermeende 'hoofdgebouw' (dat strijdig is met de geldende bestemming) eerder een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, lid 1, onder c Wabo is verleend.

1 april 2024

Jurisprudentie – Samenvattingen

Bij besluit van 11 februari 2020 heeft college van burgemeester en wethouders van Tilburg geweigerd aan appellant een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een horeca-inrichting aan de [locatie] in Tilburg. Appellant is eigenaar van een partycentrum dat ligt op het bedrijventerrein Kraaiven in Tilburg. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Kraaiven 2008" rusten op het perceel de bestemmingen "Bedrijventerrein" en "Horeca" en heeft het perceel de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie". Voor de bestemming "Bedrijventerrein" gelden bovendien de functieaanduidingen "bedrijf van categorie 2" en "kantoor". Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het is voorzien op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein", terwijl het bouwplan ziet op het uitbreiden van de horecagelegenheid van het partycentrum. Het college is niet bereid om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat door de uitbreiding van de horeca het aantal geurgehinderden toeneemt, het vestigen van risicovolle bedrijven op het industrieterrein wordt bemoeilijkt en mogelijk een groter aantal slachtoffers zal ontstaan bij een eventuele calamiteit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Voor de toepassing van deze zogenoemde kruimelgevallenregeling is namelijk vereist dat op het perceel een hoofdgebouw aanwezig is. Volgens de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het pand op het perceel geen hoofdgebouw is als bedoeld in het Bor, omdat het niet dient ter verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van het perceel. Dat het pand wordt gebruikt voor horeca en dat daarvoor een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik is verleend, betekent volgens de rechtbank niet dat het perceel in de toekomst een horecabestemming zal krijgen.

Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Volgens appellant kan de omgevingsvergunning wel met toepassing van dat artikel worden verleend. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het pand op het perceel geen hoofdgebouw is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Volgens appellant is er namelijk ook sprake van verwezenlijking van een toekomstige bestemming als er voor het gebouw een omgevingsvergunning voor een afwijking van het bestemmingsplan is verleend en deze activiteit nog niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Daarvan is in dit geval sprake, omdat het college in 2011 een omgevingsvergunning heeft verleend om het pand in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken als partycentrum. De rechtbank gaat er volgens appellant ten onrechte vanuit dat het college niet voornemens is om dit gebruik in de toekomst positief te bestemmen. Bovendien zorgt de beperkte uitleg van het college en de rechtbank van het begrip ‘hoofdgebouw’ ervoor dat nooit een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor kan worden verleend in gevallen waarin een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van het bestemmingsplan is verleend. De rechtbank heeft volgens appellant dan ook ten onrechte overwogen dat de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdelen 1 en 9, van bijlage II van het Bor kan worden verleend.

Om met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning te kunnen verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan moet sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan. Volgens de definitiebepalingen van bijlage II van het Bor wordt onder een bijbehorend bouwwerk onder meer verstaan de uitbreiding van een hoofdgebouw.

Voor de beoordeling van de vraag of het partycentrum een hoofdgebouw is, is volgens de definitiebepalingen van bijlage II van het Bor bepalend of het partcentrum noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de ter plaatse geldende of toekomstige bestemming.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat het partycentrum niet kan worden aangemerkt als een hoofdgebouw. Het partycentrum is namelijk niet noodzakelijk voor de verwezenlijking van de op die gronden rustende bestemming "Bedrijventerrein". Het partycentrum is ook in strijd met deze bestemming.

Het enkele feit dat appellant een omgevingsvergunning heeft verkregen om in afwijking van het bestemmingsplan een partycentrum op het perceel te realiseren, betekent niet dat het partycentrum is aan te merken als hoofdgebouw. Het betekent evenmin dat de bestemming is gewijzigd of dat de planwetgever in de toekomst het bestemmingsplan dienovereenkomstig zal wijzigen. Er bestaan namelijk geen concrete aanwijzingen dat en wanneer te verwachten valt dat het partycentrum positief zal worden bestemd. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:786, onder 5.1. Het betoog van appellant dat het college voornemens is het partycentrum positief te bestemmen, mist dus feitelijke grondslag.

Dit betekent dat er op het perceel geen hoofdgebouw aanwezig is. Daarom kan er ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. En daarom is het ook niet mogelijk om de vergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, aanhef en onderdelen 1 en 9, van bijlage II van het Bor. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat het college in het besluit van 11 februari 2020 tot de conclusie mocht komen dat de gevraagde vergunning niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang gelezen met artikel 4 van bijlage II van het Bor, kan worden verleend.

Artikel delen