In haar uitspraak van 11 mei 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:2152) oordeelt de Rechtbank Oost-Brabant dat voor het opnieuw in gebruik nemen van een betoncentrale die al langere tijd buiten werking is geweest een natuurvergunning op grond van de Wnb is vereist. Intern salderen is in dat geval slechts mogelijk, indien GS voldoende onderbouwt dat het project niet leidt tot significante gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied volgens vaste Afdelingsrechtspraak (vgl. de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:175) een vergelijking moet worden gemaakt tussen de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. Als een natuurvergunning is verleend, geldt de natuurvergunning als referentiesituatie. Als een natuurvergunning ontbreekt, wordt de referentiesituatie ontleend aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum, tenzij nadien een milieutoestemming is verleend met voor het betrokken Natura 2000-gebied minder nadelige gevolgen; in dat geval geldt die toestemming als referentiesituatie. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning (of milieu-toestemming) die is vervallen of geëxpireerd. De rechtbank overweegt dat – kort gezegd – per 1 januari 2013 het Activiteitenbesluit milieubeheer (“Abm”) en het Besluit omgevingsrecht (“Bor”) zijn gewijzigd, als gevolg waarvan betoncentrales vanaf dat moment niet langer dienen te beschikken over een omgevingsvergunning milieu als bedoeld in art. 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen (“Wabo”), de voorschriften van bestaande vergunningen ingevolge art. 6.33a Abm (thans art. 4.74p1 Abm) gelden als maatwerkvoorschriften en een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (“OBM”) nodig is op basis van art. 2.2a, vijfde lid, onder b, Bor. Een redelijke uitleg van laatstgenoemd artikel brengt volgens de rechtbank met zich dat een bedrijf dat op 31 december 2012 op basis van een omgevingsvergunning milieu als bedoeld in art. 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo betonmortel produceerde en deze productie na die datum onverkort voortzet, geen OBM hoeft aan te vragen; een bedrijf dat op dat moment langere tijd was gestopt en na 1 januari 2013 opnieuw wil aanvangen met het vervaardigen van betonmortel wel over een OBM dient te beschikken. Omdat de betoncentrale in kwestie al lange tijd was gestopt met de productie van beton, de centrale in de tussentijd gedeeltelijk door brand is verwoest en de hele centrale wordt vervangen door een nieuwe centrale, oordeelt de rechtbank dat onder deze omstandigheden een passende beoordeling van de gevolgen van het bedrijf voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden noodzakelijk is. Aangezien de gevolgen van de bedrijfsactiviteiten (het gebruik van ‘bestaande rechten’) voor Natura 2000-gebieden in dit geval niet eerder passend zijn beoordeeld als bedoeld in art. 6, derde lid, Hrl, kan slechts met de referentiesituatie (de Hinderwetvergunning uit 1992) worden gesaldeerd, indien het college voldoende onderbouwt dat dit niet leidt tot een verstoring die significante gevolgen kan hebben voor de (instandhoudings-) doelstellingen van de Hrl. Wegens het ontbreken van het hiervoor te verrichten onderzoek oordeelt de rechtbank het besluit in strijd met art. 2.7, tweede en derde lid, Wnb en art. 6, tweede lid, Hrl.