De voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland oordeelt in haar uitspraak van 3 augustus 2023 (ECLI:NL:RBMNE:2023:4023) dat de burgemeester het in een bestuurlijke rapportage neergelegde strafrechtelijke bewijs over de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs ten grondslag mocht leggen aan zijn op grond van art. 13b Opiumwet genomen besluit tot het tijdelijk sluiten van een woning, ondanks dat dit bewijs als gevolg van het onrechtmatig binnentreden ervan onrechtmatig is verkregen.
De voorzieningenrechter overweegt dat volgens vaste Afdelingsrechtspraak er geen rechtsregel bestaat die ieder gebruik van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs verbiedt. In het bestuursrechtelijke geding is zodanig bewijs slechts dan niet toegestaan, indien het is verkregen op een wijze, die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht (vgl. de uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3078).
De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie bij het binnentreden van de woning een andere reden heeft opgegeven dan de daadwerkelijke reden voor het binnentreden. In het strafrechtelijke traject heeft deze schending van het in art. 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (“EVRM”) neergelegde huisrecht geleid tot een sepotbeslissing.
De conclusie van het Openbaar Ministerie dat het bewijs onrechtmatig is verkregen leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel niet automatisch tot bewijsuitsluiting in het bestuursrecht. Volgens de voorzieningenrechter zijn er in dit geval geen aanwijzingen dat het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Voor dit oordeel vindt de voorzieningenrechter van belang dat art. 13b Opiumwet een pandgebonden bevoegdheid is die tot doel heeft het woon- en leefklimaat bij de woning te beschermen en om de openbare orde te herstellen. De sluiting is ook geen bestraffende sanctie voor verzoeker.
Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker, in de wetenschap dat de verdovende middelen open en bloot in de woning lagen en verwerkt werden, niettemin toestemming heeft gegeven om zijn woning te betreden.
Desalniettemin dient de burgemeester zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter te vergewissen van de feitelijke gang van zaken rond het binnentreden en te beoordelen welke betekenis toekomt aan de inbreuk op verzoekers huisrecht.
Daarbij kan volgens de voorzieningenrechter worden gedacht aan het op enige wijze bieden van compensatie voor de schending van het huisrecht, bijvoorbeeld door het verkorten van de duur van de sluiting of het aanbieden van (een bijdrage in) vervangende woonruimte voor de duur van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en halveert de duur van de woningsluiting tot 3 maanden.