De Rechtbank Noord-Holland oordeelt in haar tussenuitspraak van 9 augustus 2023 (ECLI:NL:RBNHO:2023:7652) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) met het in afwijking van het bestemmingsplan tijdelijk, voor de duur van maximaal 10 jaar, verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van 9 eengezinswoningen ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kruimelregeling van art. 4, onderdeel 11, bijlage II Besluit omgevingsrecht (“Bor”).
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak alleen van deze afwijkingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt als feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd; daarbij is niet van belang of het aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na 10 jaar zal worden beëindigd (vgl. de Afdelingsuitspraken van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3276, en 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112). De rechtbank overweegt dat het vergunde bouwplan voorziet in omvangrijke nieuwbouw van woningen die niet relatief eenvoudig verplaatsbaar zijn en qua constructie juist bedoeld zijn om aanzienlijk langer dan 10 jaar ter plaatse te blijven. De nieuwbouw heeft daarmee volgens de rechtbank naar zijn aard geen tijdelijk karakter als bedoeld in art. 4, onderdeel 11, bijlage II Bor: het is niet voorstelbaar dat de woningen na 10 jaar zonder onomkeerbare gevolgen kunnen worden afgebroken. Naar het oordeel van de rechtbank kon de aangevraagde activiteit daarom slechts met toepassing van art. 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 Wet algemene bepalingen (“Wabo”) worden verleend.