De Rechtbank Overijssel oordeelt in de uitspraak van 20 augustus 2024 (ECLI:NL:RBOVE:2024:4440) dat het college van burgemeester en wethouders (“college”) niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de versterkte gebedsoproepen (de zogenoemde ‘azan’) van een moskee, zodat het college het verzoek van een direct omwonende om hiertegen handhavend op te treden terecht heeft afgewezen.
De omwonende stelde geluidsoverlast te ervaren van de oproepen die doorgaans bij daglicht drie keer per dag (op vrijdag vier keer) gedurende twee minuten zijn te horen. Het college heeft daarop een akoestisch onderzoek uitgevoerd en stelt op basis daarvan dat het volume van de gebedsoproepen weliswaar iets hoger ligt dan het gemiddelde niveau van het achtergrondgeluid in de omgeving, maar dat de totale geluidslast per dag vanwege de korte duur van de oproepen niet boven de drempel komt van wat aanvaardbaar is voor geluid in woonwijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de omwonende niet aangetoond dat de gebedsoproepen een ongerechtvaardigde inbreuk vormen op haar privéleven (als bedoeld in art. 8 EVRM). Dat zij de oproepen ergerlijk vindt en daarvan hinder ondervindt mag volgens de rechtbank zo zijn, maar dat betekent volgens de rechtbank nog niet dat de gebedsoproepen, gelet op hun aard en frequentie, ten opzichte van eiseres een schending van art. 8 EVRM opleveren: het artikel geeft iemand geen aanspraak geven om gevrijwaard te blijven van geluiden die die persoon onwenselijk vindt. De rechtbank overweegt dat de geluidsnormen van art. 2.18, eerste lid, onder c Activiteitenbesluit milieubeheer (“Activiteitenbesluit”), zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, niet van toepassing zijn op de gebedsoproepen. Ook art. 10 Wet openbare manifestaties (Wom) biedt volgens de rechtbank geen toereikende grondslag voor handhavend optreden: hoewel daartoe bevoegd, heeft de gemeenteraad ervoor gekozen om geen invulling te geven aan de in het artikel opgenomen bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot de duur en het geluidsniveau van klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijk plechtigheden en lijkplechtigheden of oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging. Tot slot oordeelt de rechtbank dat, nu de wetgever het geluid veroorzaakt door gebedsoproepen heeft uitgezonderd van de normen uit het Activiteitenbesluit, slechts in een uitzonderlijke situatie kan worden aangenomen dat gebedsoproepen overlast als bedoeld in art. 7.22 Bouwbesluit veroorzaken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college, dat daarbij beoordelingsruimte heeft (vgl. de Afdelingsuitspraken van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3339, en 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2012), zich terecht op het standpunt gesteld dat de gebedsoproepen, gelet op de bevindingen van het geluidsonderzoek en de korte duur ervan, niet kwalificeren als een exces. De rechtbank concludeert dat het college het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen.