Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

25ste Rechterlijke Uitspraak BOPA

Vandaag is na de 24ste rechterlijke uitspraak over de BOPA ook al de inmiddels 25ste uitspraak gedaan over het instrument van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). Het gaat om de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 27 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:282. De vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Geen sprake van onevenredige aantasting van de privacy.

27 januari 2025

Jurisprudentie – Samenvattingen

Interessant is dat de rechtbank overweegt dat de vraag die in het kader van deze procedure moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. ‘Evenwichtige toedeling’ is een open norm en het bevoegd gezag heeft beleidsruimte om deze in te vullen. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De voorzieningenrechter overweegt dat de vergunde dakopbouw aan de achterzijde van de woning wordt gesitueerd, zodat deze niet van invloed is op het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid of het uitzicht van omwonenden. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Gezien deze afstand van vijf meter tot de erfgrens kon het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van verzoeker. Nader onderzoek naar de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan, zoals een bezonningstudie, was daartoe, anders dan verzoeker kennelijk meent, in dit geval niet noodzakelijk. Ook was het college niet verplicht om alternatieven te onderzoeken. Het college hoeft immers alleen te toetsen of de aangevraagde dakopbouw kan worden gerealiseerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Het college kon het belang van vergunninghoudster om te mogen bouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het privacybelang van verzoeker.

De eerdere BOPA-uitspraken zijn de volgende:

•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;

•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;

•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;

•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;

•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;

•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;

•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;

•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;

•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;

•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024,ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;

•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;

•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;

•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024,ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;

•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244;

•15. Rb. Gelderland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6960;

• 16. Rb. Overijssel 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5423;

• 17. Rb. Rotterdam 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10701;

• 18. Rb. Oost-Brabant 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5114;

• 19 Rb. Amsterdam 28 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:202

• 20 Rb. Rotterdam 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12281;

• 21 Rb. Midden-Nederland 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862;

• 22. Rb. Rotterdam 21 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2024:13160;

• 23. Rb. Overijssel 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2024:6981;

• 24 Rb. Zeeland West-Brabant 27 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:294).

Het college heeft de omgevingsvergunning voor de dakopbouw met een besluit van 24 juni 2024 verleend. Met het bestreden besluit van 2 december 2024 op het bezwaar van verzoeker is het college bij dat besluit, voorzien van een nadere motivering, gebleven.

Op 24 april 2024 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college voor het realiseren van een dakkapel op de locatie [adres 1] in [plaats] .

Bij besluit van 24 juni 2024 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van een dakopbouw op genoemde locatie. Het college heeft het begrip dakkapel, dat in de aanvraag staat, ambtshalve aangepast naar dakopbouw op basis van de bouwtekening, omdat de bovenkant van de dakopbouw direct aansluit op de nok.1 Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij woont met zijn gezin op het adres [adres 2] in [plaats] , naast vergunninghoudster. Op 14 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie). Op 20 november 2024 heeft de commissie een advies uitgebracht aan het college. In het bestreden besluit heeft het college een nadere onderbouwing gegeven aan het primaire besluit ten aanzien van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties en de beoordelingsregels van artikel 8.0b en 8.0e van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Verzoeker stelt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de toegestane goothoogte van een bijgebouw zoals vastgesteld in artikel 20.2.3 sub b van het bestemmingsplan WAAU-2017 wordt overschreden. De afwijkingsmogelijkheid die het college heeft toegepast, is volgens verzoeker onvoldoende onderbouwd. Daartoe voert verzoeker aan dat een concrete ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of hier sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast heeft het college volgens verzoeker een onzorgvuldige en onvolledige belangenafweging gemaakt, door het privacybelang van zijn gezin en met name dat van zijn minderjarige zoon, die een autistische stoornis heeft, onvoldoende mee te wegen. Verzoeker stelt dat de vergunde dakopbouw een directe en onevenredige inbreuk op hun privacy oplevert, omdat deze uitzicht biedt op hun gehele achtererf. Verzoeker en zijn gezin voelen zich bespied door hun buren en dat gevoel zal met de komst van deze dakopbouw nog verder toenemen.

Volgens het college kan de omgevingsvergunning op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl worden verleend, omdat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Omgevingsplan gemeente Altena

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente (artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet). Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Op het perceel [adres 1] in [plaats] was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan “WAAU-2017” van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Altena. Volgens het bestemmingsplan “WAAU-2017” geldt op het perceel de bestemming ‘Wonen-1’.

Op grond van artikel 20.2.3, onder b van de planregels mag de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 meter. Tussen partijen is niet in geschil dat de goothoogte van de dakopbouw 5,2 meter bedraagt, zodat de toegestane goothoogte wordt overschreden.

Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd (dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd). Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. In het Bkl staan beoordelingsregels. Deze beoordelingsregels vormen het toetsingskader dat geldt wanneer het college de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verleent. In artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl staat dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

De vraag die in het kader van deze procedure moet worden beantwoord, is of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. ‘Evenwichtige toedeling’ is een open norm en het bevoegd gezag heeft beleidsruimte om deze in te vullen. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vergunde dakopbouw aan de achterzijde van de woning wordt gesitueerd, zodat deze niet van invloed is op het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid of het uitzicht van omwonenden. Ter zitting is met partijen vastgesteld dat de afstand van de dakopbouw tot de erfgrens van verzoeker vijf meter (en niet acht) bedraagt. Daarmee staat dus vast, gezien artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering om de omgevingsvergunning te verlenen. Gezien deze afstand van vijf meter tot de erfgrens kon het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- of leefklimaat van verzoeker. Nader onderzoek naar de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan, zoals een bezonnningstudie, was daartoe, anders dan verzoeker kennelijk meent, in dit geval niet noodzakelijk. Ook was het college niet verplicht om alternatieven te onderzoeken. Het college hoeft immers alleen te toetsen of de aangevraagde dakopbouw kan worden gerealiseerd met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

De persoonlijke belangen van verzoeker, in het bijzonder het grote belang dat hij hecht aan de privacy van zijn gezin vanwege de autistische stoornis van zijn zoon, zijn blijkens het bestreden besluit in de bezwaarfase wel meegewogen door het college. Dat de dakopbouw een negatieve invloed zal hebben op de gezondheid van zijn zoon is door verzoeker niet nader onderbouwd met (medische) stukken. Deze gestelde omstandigheid maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet dat het college de aanvraag had moeten weigeren. De enkele vrees van verzoeker dat zijn gezin bespied wordt door vergunninghoudster, wat vergunninghoudster ter zitting overigens heeft betwist, kan geen doorslaggevende rol spelen in de beoordeling van de aanvraag. Het college kon het belang van vergunninghoudster om te mogen bouwen naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid zwaarder laten wegen dan het privacybelang van verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker weliswaar in een rustige omgeving woont, maar dat zijn woning toch gelegen is binnen de bebouwde kom van [plaats] . De woning staat in een lintbebouwing, waar buren enige overlast van elkaar te dulden hebben (Rechtbank Den Haag 13 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12346, r.o. 6.5.).

Conclusie en gevolgen

Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde dakopbouw voldoet aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van verzoeker en zijn gezin. Van schending van het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is onvoldoende gebleken.

Artikel delen