Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Wetswijziging Crisis- en herstelwet (Chw) naar Transitiewet

Het faciliteren van duurzame (woningbouw)projecten door middel van snellere besluitvorming: dat beoogt het nieuwe wetsvoorstel tot wijziging van de Crisis- en herstelwet (Chw) dat op 5 september 2018 door de regering is ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2017/18, 35013, nrs. 1-3). Door de uitbreiding en verbetering van experimenteermogelijkheden en het versnellen van de procedure voor het aanwijzen van een experiment, moet het gemakkelijker worden om maatschappelijke opgaven, zoals de noodzakelijke woningbouw en energietransitie te realiseren.

26 september 2018

Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet is in 2010 in werking getreden. De wet diende de economische crisis te bestrijden en te werken aan duurzaamheid door versnelling en vereenvoudiging van ruimtelijke procedures. De Chw biedt de mogelijkheid om bij wijze van experiment af te wijken van bestaande wet- en regelgeving. Zo kan bijvoorbeeld een gebied dat is aangewezen als ontwikkelingsgebied voor een periode van tien jaar afwijken van milieuregelgeving, om binnen het gebied de milieugebruiksruimte te optimaliseren. De aanvankelijk tijdelijke wet heeft in 2014 een blijvende plaats gekregen in het omgevingsrecht.

Wetsvoorstel

Het wetsvoorstel voorziet in grote lijnen in het vergroten van de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit, een versnelling van de aanwijzingsprocedure voor het toevoegen van nieuwe projecten aan bestaande experimenten en een wijziging van de toetsingscriteria voor nieuwe experimenten. Ook voegt het voorstel een aantal nieuwe wetten toe aan de lijst van wetten waarvan op grond van art. 2.4 Chw mag worden afgeweken. Hiermee wordt de reikwijdte van de Chw vergroot.

Het projectuitvoeringsbesluit

Met de wetswijziging worden de gebruiksmogelijkheden van het projectuitvoeringsbesluit uitgebreid. Het is nu al mogelijk om krachtens art. 2.10 lid 2 en 3 Chw met het projectuitvoeringsbesluit toestemmingen voor een bepaald project in één integraal besluit op te nemen. Van deze mogelijkheid wordt, zo blijkt uit de voortgangsrapportages van de Chw, vooralsnog weinig gebruik gemaakt.

De planologische toestemming en de benodigde uitvoeringsbesluiten zoals een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kunnen in één besluit worden gegoten. Tegen een projectuitvoeringsbesluit kan door belanghebbenden in eerste en enige aanleg beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na afloop van de beroepstermijn doet de Afdeling ingevolge art. 1.6 lid 4 juncto art. 1.7 en 1.8 Chw binnen zes maanden uitspraak. Een tijdig ingediend beroep schort de inwerkingtreding van het projectuitvoeringsbesluit op tot het moment dat de Afdeling uitspraak heeft gedaan. Deze opschortende werking kan in beginsel niet bij voorlopige voorziening worden opgeheven (Vz. ABRvS 24 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8570,

BR

2011/90, m.nt. I.M. van der Heijden en W.J. Bosma). De wetgever heeft hier uitdrukkelijk voor gekozen. Art. 2.14, tweede volzin Chw verbindt namelijk de beëindiging van de opschorting aan de beslissing van de Afdeling op het ingestelde beroep. Een mogelijkheid om in afwijking van het voorgaande bij voorlopige voorziening opheffing van de schorsing te verzoeken wordt in de Chw niet geboden. Dit komt omdat een projectuitvoeringsbesluit mogelijk onomkeerbare gevolgen kan hebben. Daarnaast dient binnen een betrekkelijk korte periode van zes maanden uitspraak te worden gedaan, waarna definitief zekerheid kan worden verkregen over de rechtmatigheid van een projectuitvoeringsbesluit.

De Transitiewet brengt hierin geen verandering. Ook na inwerkingtreding van deze wet zal het niet mogelijk zijn om bij voorlopige voorziening de opschortende werking van rechtswege op te heffen. Dat is een gemiste kans, omdat het creëren van deze mogelijkheid zou kunnen leiden tot de door de wetgever beoogde toename van het gebruik van het projectuitvoeringsbesluit als instrument voor snellere besluitvorming en projectontwikkeling.

Wat in ieder geval wel tot een toename van het gebruik van een projectuitvoeringsbesluit zou kunnen leiden, is de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het vaststellen van een projectuitvoeringsbesluit neer te leggen bij het college van burgemeester en wethouders. Een verschuiving van de bevoegdheid van de raad naar het college is dan ook voorgesteld. Naar huidig recht stelt de gemeenteraad een projectuitvoeringsbesluit vast, al bestaat ingevolge art. 2.10 lid 1 Chw de mogelijkheid om deze bevoegdheid te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.

Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in de mogelijkheid om besluiten in het kader van de Wet natuurbescherming in het projectuitvoeringsbesluit te integreren. Hierdoor hoeven geen afzonderlijke besluiten op grond van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming te worden genomen.

Betwijfeld kan worden of met de voorgestelde aanpassingen met betrekking tot het projectuitvoeringsbesluit ook wordt bewerkstelligd dat de praktijk meer van deze mogelijkheid gebruik gaat maken. De coördinatieregeling van art. 3.30 Wro biedt in ieder geval tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de mogelijkheid om de verlening van een omgevingsvergunning en bijvoorbeeld wijziging van een bestemmingsplan gecoördineerd te laten verlopen. Wordt van de coördinatieregeling gebruik gemaakt, dan doet de Afdeling vgl. art. 8.3 lid 2 Wro tevens na ontvangst van het verweerschrift binnen zes maanden uitspraak. Van een opschortende werking is bij de coördinatieregeling alleen sprake als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend. Per saldo lijkt toepassing van de coördinatieregeling dus - in ieder geval nu nog - aantrekkelijker dan het vaststellen van een projectuitvoeringsbesluit.

Versnelling aanwijzingsprocedure

Op dit moment moeten nieuwe experimenten en toevoegingen van projecten bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Dit gebeurt in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw). Dit proces neemt in zijn totaliteit ongeveer 10 maanden in beslag en wordt door de wetgever als tijdrovend ervaren. Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat het toevoegen van concrete projecten of nieuwe gebieden aan bestaande projecten bij ministeriele regeling kan plaatsvinden. Dit zou een versnelling van ongeveer 7 maanden moeten opleveren.

Wijziging toetsingscriteria experimenten

Ieder experiment moet grond van art. 2.4 Chw aan drie cumulatieve voorwaarden voldoen. Een experiment moet duurzaam zijn, innovatief en bijdragen aan de bestrijding van de economische crisis. In de praktijk levert invulling van deze criteria soms moeilijkheden op. Een experiment, zoals bijvoorbeeld woningbouw, kan wel duurzaam en innovatief zijn, maar draagt wellicht in wat mindere mate of niet - bij aan versterking van de economie. Om die reden is voorzien in de mogelijkheid om als experiment te worden aangewezen indien het experiment bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling en i) innovatief is, of ii) een bijdrage levert aan de economische structuurversterking. Een voorbeeld voor de invulling van de duurzaamheidseis is volgens de memorie van toelichting het gebruik van nieuwe technieken ten behoeve van de energietransitie.

Conclusie

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Chw bevat een aantal belangrijke veranderingen ten opzichte van de huidige Crisis- en herstelwet. Door de inzet van experimenten wil de wetgever de woningbouwopgave versneld realiseren. De Chw stimuleert ontwikkelingen, maar realiseert deze niet. Het succes van de wet is uiteindelijk afhankelijk van overheden en initiatiefnemers.

Door: Willem Bosma en Lynn Kombrink

Artikel delen