Wanneer je tegenwoordig in beroep gaat tegen (bijvoorbeeld) een omgevingsvergunning of een ruimtelijk plan, dan moet je dit besluit wel aanvallen op zaken die jou rechtstreeks raken. De – in jouw ogen – geschonden rechtsregel moet daarom in het leven zijn geroepen om ook jouw belangen te beschermen.
Wanneer je tegenwoordig in beroep gaat tegen (bijvoorbeeld) een omgevingsvergunning of een ruimtelijk plan, dan moet je dit besluit wel aanvallen op zaken die jou rechtstreeks raken. De in jouw ogen geschonden rechtsregel moet daarom in het leven zijn geroepen om ook jouw belangen te beschermen.
Échte reden voor beroep
De wetgever wil dus dat er een verband bestaat tussen jouw beroepsgrond en jouw échte of achterliggende reden om een besluit in beroep aan te vechten. Alleen dan kan de rechter het besluit vernietigen. Juristen spreken dan van het zogenaamde relativiteitsvereiste.
Let wel: dit vereiste is géén ontvankelijkheidsdrempel. Nee, de rechter is door onze wetgever met dit relativiteitsvereiste alleen beperkt in zijn toetsing van jouw beroepsgronden (Lexplicatie, commentaar op artikel 8:69a Awb).
Dit alles past ook in het plaatje dat het bestuursprocesrecht slagvaardiger moet worden. De rechter moet een einde maken aan geschillen. Daarom krijgen nu alleen degenen die door een besluit echt in hun rechtspositie zijn aangetast rechtsbescherming door de rechter. Dat iedere schending van een rechtsregel automatisch een aantasting van de rechtspositie van iedere belanghebbende is, is nu wel verleden tijd (MvT bij Wet aanpassing bestuursprocesrecht; Kamerstukken II 32 450, nr. 3, p. 20).
Overduidelijke schending norm
De bestuursrechter moet dus vaststellen wat het beschermingsbereik is van de norm die in jouw ogen wordt geschonden. Dat is echter geen eenvoudige opgave. Daarom is in de wet (artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht) bepaald dat de rechter een besluit niet kan vernietigen, wanneer het overduidelijk (kennelijk) is dat de geschonden rechtsnorm niet ziet op de bescherming van de belangen van degene die zich er op beroept.
Als er serieuze twijfel bestaat over het beschermingsbereik van een norm, kan dus niet worden gezegd dat die norm kennelijk strekt tot bescherming van jouw belangen (Kamerstukken I 32 450, G, p. 4-5).
Welke rechtsnormen
Met de geschonden rechtsnorm zijn overigens niet alleen de materiële normen bedoeld. Dit kunnen namelijk ook procedurele normen zijn (schending van de hoorplicht of zo).
Anders ligt het bij de formele beginselen van behoorlijk bestuur. Het heeft weinig zin te roepen dat die beginselen zijn geschonden en dat die ook nog eens jouw belangen beschermen (ABRvS 18 juli 2012, AB 2012, 343).
Verplicht nummertje
Enfin, het een en ander heeft nogal wat invloed op de omvang van het geschil. En dit is een aspect van openbare orde waaraan een bestuursrechter ambtshalve aandacht aan moet geven. Dit blijkt ook uit de wettelijke formulering van het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht). Die is namelijk imperatief van aard. Een verplicht nummertje dus.
Niet in bezwaarfase
Overigens geldt het relativiteitsvereiste alleen in de beroepsfase van een besluit. Niet voor de bezwaarfase. Een beslissing op bezwaar (rechtsbescherming belanghebbende) kent immers een heel ander karakter dan rechtspraak (kwaliteitsverbetering besluitvorming).
Heel actueel voorbeeldje
Met dit alles in zijn achterhoofd heeft onze hoogste bestuursrechter daarom vorige week gezegd, dat een ontheffing van de parkeernormen niet bedoeld is om het concurrentiebelang van de appellant te beschermen.
In die zaak werd een voormalige bibliotheek verbouwd tot een sportschool. Hiervoor was een vrijstelling en bouwvergunning en uiteindelijk ook een ontheffing in de zin van (artikel 2.5.30, vierde lid, van) de Bouwverordening verleend. Op een of andere manier dacht de appellant (kennelijk een concurrerende sportschool) dat de nieuwe sportschool concurrentievoordeel kreeg.
Of hij hier een punt had of niet, deed er niet toe. De Afdeling mocht deze beroepsgrond niet toetsen, omdat de ontheffing van de Bouwverordening niet is bedoeld om het concurrentiebelang te beschermen (ABRvS 11 september 2013, 201203731/1/A1).
Deze uitspraak is dus gedaan onder het nieuwe regime van artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht en dit regime geldt nu voor elk omgevingsrechtelijk besluit.
Oude voorbeeldjes nog steeds actueel
Maar tot begin dit jaar was dit relativiteitsvereiste alleen van toepassing op Crisis- en herstelwet besluiten (artikel 1.9a Crisis- en herstelwet). De insteek van het nieuwe regime is echter precies hetzelfde (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20), zodat die jurisprudentie onder de Crisis- en herstelwet nog steeds bruikbaar is.
Een paar voorbeeldjes:
Als je dicht in de buurt van een Natura 2000-gebied woont, dan heb je belang bij het behoud van een goede kwaliteit van je leefomgeving, waarvan het natuurgebied deel uitmaakt. In dat geval zijn jouw belangen verweven met de belangen die de Natuurbeschermingswet (1998) beoogt te beschermen (ABRvS 13 juli 2011, TBR 2011/152, noot).
Je beroepsgronden kunnen ook betrekking hebben op nieuwe bestemmingen (en de regeltjes die daarbij horen) voor gronden in je directe omgeving. Deze nieuwe bestemmingen (en regels) kunnen immers nadelige invloeden hebben op de gebruiksmogelijkheden of de waarde van je eigen gronden of bouwwerken (Vz. ABRvS 6 oktober 2011, 201106658/2/R3).
Brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2003 (interne brandveiligheid, de brandwerendheid en de bereikbaarheid van het woongebouw voor hulpdiensten) zijn niet bedoeld om jouw belangen als omwonende te beschermen. Dit is alleen anders wanneer jouw woning aangrenzend aan het bouwplan ligt (ABRvS 12 oktober 2011, 201106163/1/H1).
Artikel 38a Monumentenwet 1988 beoogt archeologische monumenten te beschermen. Deze objecten bevinden zich echter in de (diepe) ondergrond. Wanneer er dus grondwerkzaamheden worden verricht voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, dan wordt jouw woon- en leefklimaat niet gewijzigd. Kortom, een beroep op artikel 38a Monumentenwet 1988 bij een Crisis- en herstelwet-besluit strand dus op het relativiteitsvereiste van artikel 1.9 Crisis- en herstelwet. Alleen organisaties die de belangen van de archeologische monumentenzorg behartigen (volgens hun statuten en feitelijke werkzaamheden), kunnen in die gevallen wél een beroep doen op artikel 38a Monumentenwet 1988 (ABRvS 30 november 2011, 201012799/1/R2).
Bron: bovengenoemde rechtsbronnen.
Door
Max Seelen (Patres)