Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

‘Realistisch beeld van warmtebronnen is nodig in Regionale Structuur Warmte’

In de Regionale Structuur Warmte (RSW) 1.0 en 2.0 kan een veel realistischer beeld geschetst worden van warmtebronnen en -oplossingen die écht relevant zijn voor het slagen van de warmtetransitie. Hoe? Dat leggen adviseur energietransitie Ingrid Giebels en data-analist Koen Brundel uit.

Over Morgen 12 oktober 2020

In Nederland wordt hard gewerkt aan Regionale Energiestrategieën (RES). Een belangrijk onderdeel daarvan is de Regionale Structuur Warmte (RSW). Hierin wordt inzicht gegeven in de aanwezige bovengemeentelijke warmtebronnen in de regio. Om te bepalen of regionale afstemming nodig is, is het van belang om een helder beeld te hebben van de potentiële warmte die deze warmtebronnen kunnen leveren.

Tijd voor een nieuwe blik op duurzame warmtebronnen

Het potentieel van een warmtebron kan op verschillende detailniveaus bepaald worden. In de concept-RSW blijft het detailniveau nu vaak steken op het theoretisch potentieel: stel we benutten al het beschikbare water van de regio voor het opwekken van warmte, dan voorziet dit in >100% van de warmtevraag in de regio. Dat al het water wordt gebruikt voor de winning van warmte is echter niet realistisch. Dit is alleen zinvol en haalbaar als het in de buurt van gebouwen ligt. Het is daarom tijd om met een nieuwe blik te kijken naar duurzame warmtebronnen: van theoretisch naar realistisch potentieel.

Stel de warmtevraag centraal

Het bepalen van een realistisch potentieel van warmtebronnen vraagt om een verdiepingsslag in de RSW 1.0. In hoeverre het theoretisch potentieel van een warmtebron kan worden benut, is sterk afhankelijk van de businesscase die gemaakt kan worden. Warmte is over het algemeen niet kostenefficiënt over grote afstanden te vervoeren zonder een uitgestrekte infrastructuur. Het aanleggen van een nieuwe infrastructuur, zoals een warmtenet, is kostbaar. Hierdoor is het gunstig om de warmtebron dichtbij de warmtevragers te realiseren. Om te komen tot het realistische potentieel van de in de regio aanwezige warmtebronnen, is het dus nodig om de warmtevraag centraal te stellen en niet te beginnen bij de bron.

Vorm een beeld van de praktijk

Op basis van huidige gasverbruikersgegevens en een GIS-analyse van de ruimtelijke dichtheid en concentratie van gebouwen, kun je een beeld vormen van waar grote warmtevraagclusters aanwezig zijn. Op deze plekken is een collectieve oplossing kansrijk. Vervolgens kan gekeken worden naar passende warmtebronnen. Een warmtebron is bijvoorbeeld passend als deze geografisch dichtbij is en aansluit op de omvang van het warmtevraagcluster. Hier vinden de gemeentelijke transitievisie warmte (TVW) en de regionale structuur warmte elkaar.

Breng vraag en aanbod samen

Alleen deze warmtebronnen zijn interessant, omdat er daadwerkelijk ook warmtevragers in de buurt zijn die er gebruik van kunnen maken. Hier komen vraag en aanbod samen. Deze specifieke bronnen ga je nader onderzoeken om te kijken of deze bronnen inzetbaar zijn, wat de realistische potentie is en of deze bronnen ook economisch haalbaar zijn.

De RSW voegt deze beelden samen (vanuit TVW en warmtebronnen). Maken verschillende gemeenten aanspraak op dezelfde warmtebron? Dan is afstemming nodig. Liggen warmtevraagclusters aangrenzend in verschillende gemeente? Dan liggen er kansen voor een bovengemeentelijke warmteinfrastructuur. Lijken interessante bronnen niet benut te worden? Tijd om met een nieuwe blik te gaan kijken.

Door dit zo aan te pakken kan er in de RSW 1.0 en 2.0 een veel realistischer beeld geschetst worden van warmtebronnen en -oplossingen die écht relevant zijn voor het slagen van de warmtetransitie.

Artikel delen

Reacties

Laat een reactie achter

U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.