U leest het goed, het bestaat echt: de Hamsterwet. Deze wet uit 1962, met als voorloper de Prijsopdrijvings- en hamsterwet uit 1939, biedt de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bevoegdheid om nadere regels te stellen tot het tegengaan van het hamsteren van goederen (zie artikelen 1 lid 1 en 3 lid 1). De wetgever overwoog destijds concreet dat (zie Kamerstukken II 1961/62, 6777, nr. 3, p. 1) “een wettelijke regeling op dit stuk niet [kan] worden gemist, omdat nu eenmaal met het optreden van hamsterneigingen in buitengewone omstandigheden rekening moet worden gehouden”.
Naar nu blijkt, ten tijde van deze voor iedereen lastige tijden vanwege het coronavirus, een voortuitziende blik van de wetgever. De krantenkoppen logen er de laatste weken namelijk niet om. Een beknopt resume: “Hamsterwoede bij consument zorgt voor recordomzet supermarkten”, “Nederlandse supermarkten nemen maatregelen tegen hamsteren en besmetting”, “Rutte: hamsteren is onnodig en ongelooflijk niet sociaal”, alsmede “Hamsteren? In deze supermarkt mogen klanten maximaal 2 artikelen van 1 soort kopen”, “Verhongeren zullen we niet maar supermarkten hanteren wel limieten”.
Moeten wij als consument, maar zeker ook de levensmiddelenbranche, rekening houden met de aanstaande inzet van de Hamsterwet? Dat is voor nu niet heel reëel. Zolang de boodschap van de overheid dat er geen schaarste is bij het publiek beklijft, bestaat er geen noodzaak voor die drastische keuze.
Met “buitengewone omstandigheden” doelde de wetgever in de eerste plaats op oorlog, oorlogsgevaar en daarmee verband houdende buitengewone omstandigheden. Maar de wetgever overwoog aansluitend, in meer algemene zin, dat “tot toepassing van de wet […] zonder meer ook aanleiding [kan] geven het geval, dat objectief gezien geen oorlogsgevaar aanwezig is, doch bij het publiek ten onrechte de mening postvat, dat een oorlog dreigt. Juist in een geval als dit laatste zal het hamsteren van goederen zich onverwacht manifesteren; dan dient onmiddellijk te kunnen worden ingegrepen”.
Vrij vertaald: de wetgever heeft gekozen voor een ongedefinieerd begrip van “buitengewone omstandigheden”, zodat de Hamsterwet in feite ten tijde van diverse, maatschappelijk ontwrichtende, omstandigheden kan worden ingezet. Een pandemie kan hier naar ik meen ook onder worden geschaard, zeker nu de coronacrisis al evident heeft geleid tot “hamsterneigingen” en menig regeringsleider heeft gesteld dat het coronavirus voor de maatschappij en de economie een 'oorlog-achtige crisis' is.
Voordat de Minister van Economische Zaken en Klimaat effectief, bij ministeriële regeling (zie artikel 5 lid 1), nadere regels over het hamsteren van goederen kan stellen, moet die bevoegdheid eerst bij koninklijk besluit van de Minister-President voor het hele land of een gedeelde daarvan in werking zijn gesteld. Deze inwerkingstelling wordt ook weer, op voordracht van de Minister-President en zodra de “buitengewone omstandigheden” dit toelaten, bij koninklijk besluit beëindigd (zie artikel 3 lid 4).
Dit betekent dat de Hamsterwet voor een langere tijd kan worden ingezet, naargelang betreffende “buitengewone omstandigheden” dit noodzakelijk maken en de Minister-President de werking van de-ze wet ‘aan- en uitzet’ via die koninklijke besluiten. Overigens treden deze besluiten pas in werking na bekendmaking daarvan in op zijn minst het Staatsblad (zie artikel 3 lid 5 en 6). Dit geldt ook voor die ministeriële regeling maar dan via bekendmaking daarvan in de Staatscourant (zie artikel 5 lid 1).
De door de Minister van Economische Zaken en Klimaat te stellen regels “kunnen onder meer inhouden een verbod daarbij aangewezen goederen binnen daarbij aangegeven tijdsruimten in grotere dan daarbij aangegeven hoeveelheden af te leveren of in ontvangst te nemen” (zie artikel 3 lid 2). Zo be- zien kunnen die regels feitelijk ook een ver-/aankoopverbod van bepaalde goederen inhouden, als daarin “de aangegeven hoeveelheden” voor ontvangst/aflevering van die goederen op nul zijn gezet. In ieder geval geeft deze wettekst de ruimte tot het stellen van ‘hamsterregels’ in diverse maten en soorten. Ik meen dat die regels, doordat de wetgever spreekt over “onder meer inhouden” en de na- druk legt op zowel ontvangst als aflevering, terwijl de Minister van Economische Zaken en Klimaat de “tijdsruimten” en “hoeveelheden” ogenschijnlijk naar eigen inzicht kan aangeven, bijvoorbeeld ook betrekking kunnen hebben op het deurbeleid van winkels en hun distributiesysteem c.q. bevoorrading.
In feite komt de Minister van Economische Zaken en Klimaat onder de Hamsterwet een (zeer) ruime bevoegdheid tot het stellen van ‘hamsterregels’ toe. Voor de consument, maar bovenal de levensmiddelenbranche, meer in het bijzonder de winkeleigenaar, die deze regels in de praktijk vooral zal moeten effectueren, kan de inzet van de Hamsterwet zo verstrekkende (financiële) gevolgen hebben.
Maar tot die regels behoort expliciet niet, zo overwoog de wetgever eerder, “de inbezitneming van goederen” (zie Kamerstukken II 1961/62, 6777, nr. 3). Dat zou toentertijd al geregeld worden bij de “Vorderingswet” en de “Noodwet Voedselvoorziening”, die beide ook uit 1962 stammen. In die wetten is inderdaad – op een met de Hamsterwet vergelijkbare wijze – geregeld om respectievelijk van “andere lichamen of personen het eigendomsrecht op of een recht tot gebruik van zaken te vorderen” (zie artikel 3 lid 1) alsook “het ter beschikking houden van produkten en van goederen, voor of het inleveren daarvan bij een door hem aan te wijzen lichaam, orgaan of persoon” (zie artikel 10 lid 1).
De Minister van Economische Zaken en Klimaat is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang aan diegene – óók aan een rechtspersoon - die de krachtens de Hamsterwet gestelde regels overtreedt (zie artikel 6 lid 4). Binnen de gestelde termijn zal die overtreding dan moeten worden beëindigd; anders doet de overheid dat en zijn de gemaakte kosten voor rekening van de overtreder.
Met het toezicht op de naleving van de ‘hamsterregels’ zijn door de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangewezen ambtenaren belast (zie artikel 6 lid 1 en 2). Bij dat toezicht mogen zo nodig de in de artikelen 5:17, 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde bevoegdheden worden uitgeoefend met behulp van de sterke arm (zie artikel 6 lid 3). Men mag dus het vervoersmiddel van een hamsteraar of een bevoorradingswagen van de winkel staande houden, onder omstandigheden ook (de vrachtladingen) onderzoeken, alsmede verpakkingen openen en inzage vorderen/kopieën maken van zakelijke gegevens en (vervoers)bescheiden van die (rechts)persoon c.q. overtreder.
Hierbij geldt dat een overtreding van de uit hoofde van de Hamsterwet gestelde regels óók strafrech- telijk kunnen worden gehandhaafd op basis van de Wet op de economische delicten (zie artikelen 1 sub 1 jo. 2 lid 1 en 6 lid 1), door het opleggen van – onder meer - fikse boetes of zelfs een gevangenisstraf aan die (rechts)persoon c.q. overtreder. Voorts heeft de Hoge Raad al in 1951 geoordeeld dat overeenkomsten gesloten in strijd met (thans) de Hamsterwet nietig zijn (ECLI:NL:HR:1951:AG1976).
Hoewel de inzet van de Hamsterwet mogelijk lijkt te zijn gedurende de coronacrisis, ligt dat voorlo- pig niet voor de hand. De boodschap van hogerhand is immers dat er geen noodzaak is tot hamsteren aangezien er geen (voedsel)tekorten bestaan. Maar zodra, wat de wetgever in 1962 al onderkende (zie Kamerstukken II 1961/62, 6777, nr. 3, p.1), “bij het publiek de ten onrechte de vrees ontstaat, dat die goederen schaars zullen worden”, kan dit plotseling anders komen te liggen. Dan schept de inzet van de Hamsterwet een zekere orde waarin iedereen veilig vitale goederen kan blijven kopen.
Maar voor een te vluchtige inzet van de Hamsterwet moet meen ik ook worden gewaakt; dat zou juist een onveilig gevoel bij het publiek kunnen aanwakkeren, wat de crisisbeheersing waarschijnlijk niet ten goede komt. De inzet van de Hamsterwet vergt dus een juiste timing van en feeling bij de Minister-President. Daarmee is die inzet niet alleen een drastische maar zeker ook een delicate keuze.