Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Eerste ervaringen met ‘meedenkers’ in het bestuursrecht: op naar een wettelijke regeling voor de amicus curiae

Onlangs heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het eerst gebruik gemaakt van de figuur amicus curiae.

7 februari 2018

Bij wijze van experiment heeft de Afdeling een ieder de mogelijkheid gegeven te reageren op vragen die aan staatsraad advocaat-generaal Widdershoven zijn gesteld ten behoeve van een

conclusie

over de bestuurlijke waarschuwing. Deze conclusie hebben wij in een apart

blogbericht

besproken. In dit blogbericht bespreken wij enkele observaties bij het experiment met de

amicus curiae

en komen wij op basis daarvan tot de conclusie dat een wettelijke regeling in de Algemene wet bestuursrecht voor de hand ligt.

Meedenkers in het bestuursrecht: een unicum

Voorafgaand aan de conclusie over de bestuurlijke waarschuwing heeft de Afdeling de vraagstelling aan de staatsraad A-G op haar website gepubliceerd en

een ieder

in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Dat betekent dat ook andere instanties of personen die niet bij deze zaak zijn betrokken hun mening of advies hierover konden uitbrengen. De staatsraad A-G is verzocht om de reacties van deze zogenoemde meedenkers (

amicus curiae

) bij zijn conclusie te betrekken. Dat is een unicum in het bestuursrecht. Niet eerder hebben anderen dan partijen de mogelijkheid gehad om hun licht te laten schijnen over de vragen aan de staatsraad A-G. Uiteindelijk zijn blijkens de conclusie 25 reacties binnengekomen uit onder meer wetenschap, advocatuur, bedrijfsleven en van overheidsinstanties.

Eerste observaties experiment

De introductie van meedenkers in deze zaak is een eerste experiment. Daarbij zij opgemerkt dat wij in de vraagstelling van de Afdeling noch in de conclusie hebben gezien op welke (wettelijke) grondslag dit experiment is gebaseerd. Wellicht is daarbij gedacht aan artikel 8:45 lid 1 Awb (in samenhang met artikel 8:108 lid 1 Awb). Uit dit artikel blijkt dat de bestuursrechter ook anderen dan partijen kan verzoeken inlichtingen te geven of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze bepaling laat echter alleen ruimte om gericht informatie te vragen van bepaalde instanties of personen. Voor een uitnodiging aan een ieder zoals in deze zaak lijkt genoemd artikel evenwel geen grondslag te bieden.

De experimentele opzet roept ook andere vragen op. Zo rijst de vraag of en zo ja hoe de reacties van meedenkers (al dan niet met naam en toenaam) openbaar gemaakt kunnen worden. Een andere vraag is bijvoorbeeld of en zo ja hoe de meedenkers op de conclusie mogen reageren.

In de conclusie kiest de staatsraad A-G er expliciet voor om niet met naam en toenaam te verantwoorden in hoeverre bepaalde standpunten zijn ontleend aan of geïnspireerd op een bepaalde reactie. Daarvoor is bepalend dat niet is gecommuniceerd dat de ingezonden reactie met naam en toenaam in de openbare conclusie zal worden vermeld. De meedenkers hoefden daarop dan ook niet bedacht te zijn. Daarnaast is niet uitgesloten dat sommige meedenkers het niet op prijs zouden stellen als hun naam en standpunt openbaar zouden worden gemaakt. Wel geeft de staatsraad A-G een generieke verantwoording van de betekenis van sommige reacties en verwijst hij ook geregeld geanonimiseerd naar één of meerdere reacties. De staatsraad A-G wijst er terecht op dat deze werkwijze niet volledig transparant is. De professionele achtergrond van de meedenkers en hun mogelijke belang daarbij blijven op deze manier namelijk in het midden. Er valt dan ook wat voor te zeggen dat de meedenkers en hun reacties in het vervolg openbaar worden gemaakt.

Op naar een wettelijke regeling

Het betrekken van meedenkers in procedures is voor de rechtsvorming van groot belang en juichen wij dan ook toe. Aan de andere kant laat dit experiment ook zien dat er behoefte bestaat aan vastlegging van de nodige procedurele regels, bijvoorbeeld over de vraag of de ingediende reacties met naam en toenaam worden genoemd en of de meedenkers de gelegenheid (moeten) krijgen op de conclusie te reageren. Wij denken daarbij aan een wettelijk verankerde regeling in de Algemene wet bestuursrecht, zoals in de literatuur ook wel wordt bepleit. Daarbij zou inspiratie kunnen worden ontleend aan al bestaande wettelijke bepalingen waarin voor bepaalde gevallen de mogelijkheid bestaat anderen dan partijen bij de zaak te betrekken. De vraag is wat in de Awb een geschikte plaats is voor zon regeling. Wanneer gebruik van de

amicus curiae

net zoals in dit geval wordt beperkt tot de situatie waarin een conclusie wordt gevraagd, dan zou artikel 8:12a Awb (over het nemen van conclusies) voor de hand liggen. Ook de behandeling in een grote kamer kan aangrijpingspunt zijn (art. 8:10a Awb). Wordt evenwel een ruimere inzet beoogd, dat wil zeggen los van een conclusie of een zaak die door een grote kamer wordt behandeld, dan is een algemene bepaling meer op haar plaats.

In aanvulling op een wettelijke regeling zouden nadere regels vastgelegd kunnen worden in de procesregeling van de hoogste bestuursrechters. Daarin kunnen bijvoorbeeld praktische regels worden opgenomen over de manier van indiening van de reacties en bevestiging van (tijdige) ontvangst.

Door Cristien Saris en Niels Jak op Stibbeblog

Artikel delen