En we zijn op weg! De eerste stap naar het opstellen van een omgevingsplan. We beginnen bij het begin: waar staan we en waar willen we naartoe ?
De eerste vraag kunnen we beantwoorden door na te gaan welke bestaande activiteiten en vormen van gebruik we op dit moment toestaan binnen onze gemeente.
Het antwoord op de tweede vraag vormt zich door het oordeel over of deze vormen van gebruik aansluiten bij de ambities en doelen die we voor de gemeente (per deelgebied of thema) willen bereiken.
Nopen deze ons tot ingrijpen in de manier waarop de fysieke leefomgeving wordt gebruikt en zo ja, wat moet er veranderen?
Klinkt allemaal logisch, maar ook erg abstract. Bovendien lijkt dat niet erg af te wijken van hoe we beginnen bij het opstellen van een bestemmingsplan?!
Dat klopt.
Het borgen van een goede ruimtelijke ordening lijkt sterk op het borgen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Een omgevingsplan is in zekere zin een uit de kluiten gewassen bestemmingsplan. Maar het analyseren van het gebruik van de fysieke leefomgeving voor het omgevingsplan lijkt weliswaar op het inventariseren van het gebruik voor een bestemmingsplan, maar is daarmee niet hetzelfde.
Het onderverdelen van het gebruik van het plangebied in termen als ‘wonen’, ‘bedrijf’, ‘gemengd’, ‘water’, ‘groen’, ‘agrarisch’, ‘groen’ enzovoorts, is voor een omgevingsplan te globaal. Dit komt door de kwaliteitscriteria die op grond van de artikelen 4.1 en 4.2 van de Omgevingswet aan een omgevingsplan worden gesteld. Deze dragen ons op om met het omgevingsplan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen door het stellen van regels aan activiteiten.
De analyse van het bestaande en gewenste gebruik van het plangebied moet dus tot op het niveau van individuele activiteiten gebeuren. Dus niet alleen de activiteit wonen, bouwen, aanleggen, lozen van afvalwater op een zuiveringstechnisch werk, recreëren of het in bedrijf hebben van een LNG-tankstation, maar ook bijvoorbeeld het legen van een glascontainer.
Het tweede verschil tussen het opstellen van een bestemmingsplan en het opstellen van een omgevingsplan schuilt ‘m in de verruimde reikwijdte van de Omgevingswet ten opzichte van de Wet ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 4.2 moet het omgevingsplan in ieder geval de regels bevatten om de evenwichtige toedeling van functies aan locaties te borgen. Dat evenwicht moet gevonden worden binnen de reikwijdte van de fysieke leefomgeving. In artikel 2.1 van de Omgevingswet zijn de thema’s benoemd die daar in ieder geval onder worden begrepen. Als het goed is, geeft de gemeentelijke omgevingsvisie sturing aan deze thema’s. Ter voorbereiding van het opstellen van het omgevingsplan, worden op basis hiervan de ambities en doelen voor (in ieder geval) deze thema’s geconcretiseerd tot het niveau dat ze in het omgevingsplan kunnen worden uitgewerkt.
Nu we de activiteiten die met het omgevingsplan moeten worden geregeld hebben geïdentificeerd en de doelen die we met het omgevingsplan moeten bewerkstelligen op het netvlies hebben, zijn we klaar voor de volgende stap: de analyse van welk werk ons al uit handen is genomen!