Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

De juridische grondslag voor aansturing - Coronacrisis en het recht (deel 2)

Op donderdag 12 maart 2020 verbood de Minister van VWS naar aanleiding van adviezen van het OMT en het BAO ter voorkoming van de verdere verspreiding van het Coronavirus voor de periode van 13 maart tot en met 31 maart 2020 voor publiek toegankelijke bijeenkomsten van meer dan honderd personen in musea, concertzalen, theaters en bij sportwedstrijden alsook bij evenementen. En op zondag 15 maart verlengde hij die maatregel tot 6 april 2020 en sloot de minister daarnaast alle eet- en drinkgelegenheden, sport- en fitnessclubs, sauna’s, seksinrichtingen en coffeeshops voor die periode.

8 april 2020

Verbieden heeft in dit verband een bijzondere betekenis. De minister heeft op grond van art. 7 Wet publieke gezondheid (Wpg) de voorzitters van de veiligheidsregio’s de opdracht gegeven om zijn maatregelen om te zetten in voor de burgers bindende besluiten. Die zijn hiertoe gerechtigd op grond van hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid. De voorzitter van de veiligheidsregio beschikt hierover in het geval van opschaling naar GRIP4. Dan neemt hij krachtens van art. 39 Wet veiligheidsregio’s (Wvr) de bevoegdheden van de burgemeesters in zijn veiligheidsregio over op het terrein van openbare orde en veiligheid uit de Gemeentewet. In alle veiligheidsregio’s is al in een vroegtijdig stadium van de verspreiding van het coronavirus opgeschaald waardoor de voorzitter van de veiligheidsregio de bevoegdheden van de lokale burgemeesters uitoefent.

De Minister van VWS dient deze omweg van getrapte regelgeving te volgen omdat de Wet publieke gezondheid hem zelf geen regelgevende bevoegdheid toekent. Vanzelfsprekend moeten we meteen denken aan de noodverordeningsbevoegdheid. In een noodverordening staan algemeen verbindende voorschriften, dat wil zeggen voorschriften die voor een ieder gelden en die voor herhaalde toepassing vatbaar zijn. Misschien kan ook de bevoegdheid van art. 174 Gemeentewet nog enige soelaas bieden. De burgemeester kan op basis hiervan bevelen geven die met het oog op bescherming van de veiligheid of gezondheid nodig zijn in verband met samenkomsten en vermakelijkheden op voor het publiek openstaande plaatsen. De voorzitter kan in plaats van zijn noodverordeningsbevoegdheid ook gebruikmaken van een bevoegdheid die art. 47 Wpg hem biedt. De gebruikmaking van welke bevoegdheid de voorkeur geniet, is nu nog moeilijk te zeggen.

Eventueel kan de regering besluiten ook een geheel ander pad kiezen. Art. 5c Ambtsinstructie commissaris van de Koning biedt de Minister van Justitie en Veiligheid in samenhang met art. 42 Wvr de bevoegdheid om de commissaris van de koning op te dragen aanwijzingen te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio inzake de rampenbestrijding. Dat is slechts mogelijk in geval van een ramp of crisis  ‘van meer dan regionale betekenis’. Het lijdt geen twijfel dat hiervan sprake is in deze landelijke crisissituatie.

Maar ook dit is een omslachtige procedure. In een crisis van deze omvang is er behoefte om snel en efficiënt te handelen. In uiterste nood kunnen bij Koninklijk Besluit, op voordracht van de Minister-President, de artikelen 53 en 54 Wvr in werking worden gesteld. Deze artikelen geven de Commissaris de bevoegdheid om aan de burgemeesters in hun provincie in een concreet geval aanwijzingen te geven inzake de rampenbestrijding. Dit zou dan moeten gebeuren in overeenstemming met de aanwijzingen van de Minister van Veiligheid en Justitie.

Tot slot kan de Minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheden van de Commissaris van de Koning én de burgemeester in buitengewone omstandigheden geheel of ten dele aan zich trekken of een andere autoriteit daarmee belasten. Het ligt voor de hand om de Minister van VWS hiervoor aan te wijzen. Die Minister zou dan bijvoorbeeld een uniform gebruik van bevoegdheden kunnen voorschrijven aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s bij de implementatie van zijn maatregelen in plaats van zoals nu dit over te laten aan de voorzitters. Het zou de greep van de minister op de aanpak van de coronacrisis iets verstevigen.

Door A.J. Wierenga en J.G. Brouwer

Deze blog is onderdeel van de blogreeks ‘Coronacrisis en het recht’. Deze blogreeks verscheen eerder op de website van het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid .

Lees ook:

Inleiding - Coronacrisis en het recht (deel 1)

Implementatie van besluiten Minister van VWS - Coronacrisis en het recht (deel 3)

Noodtoestand en lockdown - Coronacrisis en het recht (deel 4)

Handhaving van noodverordeningen - Coronacrisis en het recht (deel 5)

De inhoud van de maatregelen van 23 maart - Coronacrisis en het recht (deel 6)

De noodverordening vanaf 6 april - Coronacrisis en het recht (deel 7)

De handhavers van de noodverordening - Coronacrisis en het recht (deel 8)

Noodverordening en het verbod van samenkomsten - Coronacrisis en het recht (deel 9)

De noodverordening rijp voor aanpassing - Coronacrisis en het recht (deel 10)

Artikel delen