Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Blogserie Wet natuurbescherming en Wet ruimtelijke ordening: deel 1 toepasselijkheid Natura 2000-plantoets

De komende weken zal ik bloggen over de ins en outs van de Natura 2000-plantoets. Deze verplichte Natura 2000-plantoets is aan de orde bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan dat significante gevolgen kan hebben voor de waarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. De Natura 2000-plantoets is complex en levert in de praktijk veel vragen en beperkingen op. De relevantie van de Natura 2000-plantoets is groot. Een bestemmingsplan komt voor vernietiging in aanmerking, indien de Natura 2000-planoets niet goed is uitgevoerd. Herstel van dit gebrek zal vaak niet mogelijk zijn.

10 mei 2017

In het eerste deel van deze blogserie sta ik stil bij de vraag op welke ruimtelijke plannen de Natura 2000-plantoets van toepassing is. Voordat ik hieraan toekom, zet ik hieronder heel kort het juridisch kader uiteen.

Juridisch kader

Artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming regelt de Natura 2000-plantoets. Artikel 2.7 lid 1 van de Wnb luidt als volgt:

"Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid."

Op grond van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming maakt het bestuursorgaan voor een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, voordat het plan wordt vastgesteld, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.

Een plan kan alleen worden vastgesteld als uit de passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast, dan wel indien wordt voldaan aan de zogenaamde 'ADC-toets' (ontstentenis van alternatieven, dwingende redenen van openbaar belang en compenserende maatregelen).

Indien voor een plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, is op grond van artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer tevens een milieueffectrapportage verplicht.

Het bestemmingsplan en de Natura 2000-plantoets

Het bestemmingsplan is een plan als bedoeld in artikel 2.7 lid 1 van de Wet natuurbescherming, indien het bestemmingsplan ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt die significante effecten kunnen hebben op de waarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen (de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied). Indien een bestemmingsplan enkel de bestaande, planologisch legale situatie voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan bestemt, is geen sprake van een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Zo een 'conserverend' bestemmingsplan maakt namelijk geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk die significante effecten kunnen op Natura 2000-gebieden. Een bestemmingsplan zal over het algemeen al snel enige ruimtelijke ontwikkeling mogelijk zal maken die significante effecten op Natura 2000-gebieden kan hebben. Hierbij gaat het niet enkel om het in het bestemmingsplan bieden van rechtstreekse bouw- en gebruiksmogelijkheden. Ook moet worden gedacht aan het in de planregels opnemen van flexibiliteitsbepalingen, aan het herbestemmen van niet verwezenlijkte bouw- en gebruiksmogelijkheden en aan het positief bestemmen van een bestaande planologisch illegale situatie.

Andere ruimtelijke plannen en de Natura 2000-plantoets

Naast het bestemmingsplan kunnen een op grond van de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld uitwerkingsplan, wijzigingsplan en inpassingplan kwalificeren als een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Het kan dus voorkomen dat zowel voor het bestemmingsplan met daarin (bijvoorbeeld) de wijzigingsbevoegdheid, als voor het wijzigingsplan zelf een passende beoordeling moet worden opgesteld.

Met een beheersverordening kunnen niet verwezenlijkte bouw- en gebruiksmogelijkheden worden herbestemd. Zodoende kan een beheersverordening ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken die significante effecten kunnen hebben op de relevante Natura 2000-gebieden. Ik ben daarom van mening dat een beheersverordening in dat geval kwalificeert als een plan als bedoeld in artikel 2.7 lid 1 van de Wnb. Voordat zo'n beheersverordening kan worden vastgesteld, moet dus toepassing worden gegeven aan de Natura 2000-plantoets. Tegen een beheersverordening kan niet in beroep worden gegaan. Een schending van de Natura 2000-plantoets kan dus niet in een rechtstreeks beroep tegen de vaststelling van de beheersverordening aan de orde kan worden gesteld. Een schending van de Natura 2000-plantoets kan wel in het kader van de exceptieve toetsing van een beheersverordening naar voren worden gebracht.

De vrijstelling ex artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) alsmede het voormalige projectbesluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening kwalificeerden volgens de Raad van State niet als een plan als bedoeld in artikel 19j Natuurbeschermingswet 1998 (oud; de voorloper van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Hetzelfde geldt voor de omgevingsvergunning bouwen. Het lijkt aannemelijk dat de omgevingsvergunning waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken ex artikel 2.1 lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht evenmin kwalificeert als plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Vanwege het projectmatige karakter van deze omgevingsvergunning zal een vergunningplicht (vanwege de onlosmakelijke samenhang met de natuurtoestemming) dan wel een plicht tot het doen van een melding op grond van de Wet natuurbescherming echter wel aan de orde kunnen zijn.

To be continued

In

mijn volgende blog

in deze serie zal ik stilstaan bij de vraag welke referentiesituatie geldt bij de toepassing van de Natura 2000-plantoets.

Lees ook:

Artikel delen