Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bevoegdheden gemeentelijk cameratoezicht verruimd

Op 23 maart 2016 is het wetsvoorstel aangenomen tot verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht (Staatsblad 2016, 130), oftewel de wijziging van artikel 151c van de Gemeentewet (Gemw). Het is nog onbekend wanneer de nieuwe regeling in werking treedt.

Franc Pommer 2 mei 2016

Essentie

In het kort houdt de wijziging van artikel 151c van de Gemw in dat de burgemeester voortaan, als de gemeenteraad hem die bevoegdheid bij verordening heeft verleend, naast vaste ook flexibele cameras mag plaatsen ten behoeve van de openbare ordehandhaving. Net als nu, moet de raad in de verordening vastleggen op welke openbare plaatsen cameras geplaatst mogen worden. Anders dan de huidige regeling is daarvoor niet langer een specifiek plaatsingsbesluit vereist waarin de plaats van elke afzonderlijke camera wordt vastgelegd. Er komt een gebiedsaanwijzing voor in de plaats waarin moet worden bepaald in welk gebied vaste en mobiele cameras ge- en verplaatst mogen worden. De raad stelt in de verordening de kaders vast voor de tijdsduur van de gebiedsaanwijzing. Binnen die kaders mag de burgemeester daadwerkelijk het gebied waarbinnen de cameras mogen worden ge- en verplaatst aanwijzen en de en tijdsduur daarvan bepalen. Deze mogen niet ingrijpender zijn dan noodzakelijk is in het belang van de openbare ordehandhaving. Nieuw is de intrekkingsplicht van de gebiedsaanwijzing als cameratoezicht niet langer noodzakelijk is in het belang van de openbare orde.

Nader bekeken

Het oude artikel 151c van de Gemw was beperkt tot de inzet van vaste cameras. Cameras mochten op grond van deze regeling alleen nagelvast en doorgaans voor langere duur op een specifieke plek in de publieke ruimte worden aangebracht. Uit de evaluatie van deze regeling kwam naar voren dat gemeenten behoefte hadden aan de flexibele inzet van cameratoezicht in de publieke ruimte, om zo aanhoudende en zich verplaatsende overlast effectiever te kunnen bestrijden door de gerichte inzet van cameras die met de overlast mee kunnen worden verplaatst. Blijkens de Memorie van Toelichting (MvT) wordt hierbij gedacht aan overlast door hangjongeren, drugsgebruikers -en dealers, straatrovers en zakkenrollers en door personen die vernielingen aanrichten in de publieke ruimte. Het gewijzigde artikel 151c van de Gemw voorziet in deze behoefte. Verwacht wordt dat hiermee ordeverstoringen beter kunnen worden bestreden en de veiligheid en het veiligheidsgevoel van burgers wordt vergroot.

Aan de mogelijkheid om vaste cameras in te zetten verandert artikel 151c van de Gemw niets. In de nieuwe redactie van artikel 151c is echter de zinsnede plaatsing van vaste cameras geschrapt. Hiervoor in de plaats is gekomen de bevoegdheid van de burgemeester om te besluiten om cameras in te zetten. Door deze formulering kan de burgemeester voortaan naast vaste cameras die nagelvast bevestigd zijn ook mobiele cameras inzetten, die eenvoudig te (ver)plaatsen zijn. Te denken valt aan de verplaatsing door middel van een aanhangwagen, aan cameras die eenvoudig aan lantaarnpalen kunnen worden bevestigd en in de toekomst ook aan drones. De inzet van cameratoezicht is alleen toegestaan ter handhaving van de openbare orde. Daarbij hoeft niet steeds daadwerkelijk sprake te zijn van een verstoring van de openbare orde of van een concrete dreiging daarvan. Volgens de MvT valt hieronder ook de algemene, bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen welke vorm van cameratoezicht vast of mobiel dan wel een combinatie daarvan gebruikt wordt in een specifieke situatie. Dat geldt ook voor de keuze voor het type camera dat wordt ingezet. Het exclusieve karakter van de regeling blijft evenwel gehandhaafd. Alleen in de gevallen die artikel 151c omschrijft kan de burgemeester overgaan tot de inzet van cameratoezicht.

Cameratoezicht blijft beperkt tot openbare plaatsen in de zin van artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (plaatsen die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek) of een andere door de raad aangewezen plaats die voor een ieder toegankelijk is. In de verordening kunnen ook bepaalde gebieden worden uitgesloten of kunnen voorschriften

worden opgenomen over de maximaal toegestane oppervlakte van het aan te wijzen gebied.

De burgemeester is aan deze beperkingen gebonden. Anders dan de oude regeling hoeft hij geen specifiek plaatsingsbesluit meer te nemen, waarin de plaatsing van iedere afzonderlijke camera wordt vastgelegd. Ook niet voor vaste cameras. Het plaatsingsbesluit verdwijnt uit de regeling. Voortaan wijst de burgemeester, als hem die bevoegdheid bij raadsverordening is gegeven, een gebied aan waarbinnen cameras zowel vaste als mobiele kunnen worden ingezet. De gebiedsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het oog op de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit mag het gebied waarvoor de aanwijzing geldt niet groter zijn dan noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. De burgemeester zet de gebiedsaanwijzing op schrift met daarin een omschrijving van de begrenzing van het gebied waarop het besluit van toepassing is. Binnen het aangewezen gebied kan de burgemeester zonder nadere besluitvorming, vaste en mobiele cameras (ver)plaatsen. De inzet van cameratoezicht moet behoorlijk kenbaar worden gemaakt, door het plaatsen van borden, waarop wordt aangegeven dat in het betrokken gebied met cameras wordt gewerkt. Het informeren van het publiek wil overigens niet zeggen dat de cameras zelf zichtbaar moeten zijn.

De bevoegdheid tot de inzet van cameratoezicht is niet beperkt tot een wettelijk verankerde maximale tijdsduur. De burgemeester bepaalt zelf, met inachtneming van de verordening, de tijdsduur van de gebiedsaanwijzing. De vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit brengen met zich mee dat de tijdsduur niet langer mag zijn dan noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Loopt de duur van een gebiedsaanwijzing af, dan zal de burgemeester moeten overwegen of verlenging noodzakelijk is in het belang van de openbare orde. Als dit het geval is, kan hij mits de verordening dat toestaat de gebiedsaanwijzing met een bepaalde duur verlengen. Is cameratoezicht op enig moment niet langer noodzakelijk, dan móet de gebiedsaanwijzing worden ingetrokken. Om ervoor te zorgen dat dit ook echt gebeurt is de intrekking van de gebiedsaanwijzing als imperatieve eis aan artikel 151c van de Gemw toegevoegd. Dit imperatieve karakter geeft weer dat aan de burgemeester geen discretionaire bevoegdheid toekomt als de noodzaak van het cameratoezicht is komen te vervallen. Het kan ook voorkomen dat de inzet van cameras slechts in een deel van het aangewezen gebied niet langer noodzakelijk is. In dat geval hoeft de burgemeester niet het aanwijzingsbesluit als geheel in te trekken, maar kan hij volstaan met een wijziging van het besluit. Zo kan bijvoorbeeld door verkleining van het aangewezen gebied weer voldaan worden aan de noodzakelijkheidseis.

De met de cameras gemaakte beelden mogen uitsluitend in het belang van de handhaving van de openbare orde worden vastgelegd. Cameras mogen niet zodanig mogen worden geplaatst dat zij in woonhuizen naar binnen kijken of anderszins ongerechtvaardigde inbreuk maken op de privésfeer van burgers. Het uitlezen van de beelden geschiedt onder regie van de politie. Als politieambtenaren signaleren dat cameras onjuist zijn geplaatst, dan moet deze fout zo snel mogelijk worden hersteld. Op dit onderdeel verandert de gewijzigde regeling inhoudelijk niets.

Zodra bekend is wanneer de nieuwe regeling van kracht wordt, brengen wij u daarvan op de hoogte. Voor gemeenten betekent dit dat zij hun verordeningen, voor zover daarin het vaste cameratoezicht is verankerd, aan het nieuwe artikel 151c Gemw zullen moeten aanpassen.

Artikel delen