Vindplaats van de ‘knip’
Bouwactiviteit
Artikel 2.27 (uitzonderingen aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit in de artikelen 2.25 en 2.26) 1. In afwijking van de artikelen 2.25 en 2.26 geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten niet voor de in die artikelen aangewezen bouwactiviteiten als die betrekking hebben op: straatmeubilair;
Omgevingsplanactiviteit
Artikel 2.29 (vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken) Onverminderd regels in het omgevingsplan over het in stand houden van een bouwwerk die betrekking hebben op de ernstige ontsiering van het uiterlijk van dat bouwwerk, geldt het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, niet voor een omgevingsplanactiviteit voor zover de activiteit betrekking heeft op een van de volgende bouwwerken: straatmeubilair.
Straatmeubilair moet ruim worden opgevat. Het kan gaan om de bankjes, de prullenbakken, de straatlantaarn, een plantenbak, een hekje of de fietsenstalling. Bij straatmeubilair wordt over het algemeen een relatie gelegd met de openbare ruimte binnen de bebouwde kom. Maar dat hoeft niet. Ook een picknickset in het buitengebied kan als straatmeubilair worden aangemerkt.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwen van een picknickset omgevingsvergunningvrij is krachtens artikel 2, aanhef en onderdeel 18, sub g, van bijlage II behorende bij het Bor. Hij voert hiertoe aan dat een picknickset niet kan worden aangemerkt als straatmeubilair en dat de picknickset is gebouwd op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met Waarden- Natuur en Landschapswaarden’ waar volgens het bestemmingsplan niet mag worden gebouwd.
Het Bor bevat geen definitie van het begrip ‘straatmeubilair’. Volgens de nota van toelichting bij het Bor heeft in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van bijlage II bij het Bor een samenvoeging plaatsgevonden van artikel 3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, onderdelen a, c en d, van het Besluit bouwvergunningvrije en licht - bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) en is met het Bor niet beoogd een wijziging aan te brengen ten opzichte van het Bblb met betrekking tot de vraag wat onder straatmeubilair dient te worden verstaan (Stb. 2010, 143, blz. 152). Volgens de nota van toelichting bij het Bblb moet bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke (Stb. 2002, 410, blz. 38). Onder ‘straatmeubilair’ moet volgens Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, worden verstaan ‘lantaarnpalen, banken e.d. die aan de openbare weg staan’.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het bouwen van een picknickset op het perceel kan worden aangemerkt als het bouwen van straatmeubilair en dat het college derhalve niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het plaatsen van een picknickset op het perceel, nu het bouwen daarvan omgevingsvergunningvrij is, gelet op artikel 2, aanhef en onderdeel 18, sub g, van bijlage II van het Bor. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de picknickset ten behoeve van een openbare voorziening is gebouwd, nu het perceel, dat eigendom is van de gemeente en dat onder meer dient als startpunt voor wandelaars en dat door middel van een tourniquet toegankelijk is gemaakt, een openbaar karakter heeft.
Voor zover [appellant] betoogt dat de bouw van de picknickset in strijd is met artikel 36.3.1 van de planregels, nog daargelaten of die stelling juist is, faalt dit betoog reeds omdat de picknickset gelet op het voorgaande omgevingsvergunningvrij is.
ECLI:NL:RVS:2013:1755
Voor straatmeubilair zijn verder geen maten opgenomen. Het plaatsen van verlichting van 15 meter hoog om zodoende een plein te verlichten is ook straatmeubilair.
Dat het bij straatmeubilair wel moet gaan om plaatsing in het ‘openbaar gebied’ volgt uit de volgende uitspraak.
Een exploitant van een sauna had een omgevingsvergunning gevraagd ter legalisering van de op het perceel reeds aanwezige containerruimte, overdekte rookruimte, buitensauna, lichtmasten, aanlegsteiger en aangebrachte verharding ten behoeve van een parkeerterrein. De vergunning werd geweigerd en de exploitant komt tenslotte terecht bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Een van de geschilpunten is de stelling dat voor de oprichting van de in het bouwplan opgenomen lichtmasten geen omgevingsvergunning is vereist, omdat de lichtmasten moeten worden aangemerkt als straatmeubilair.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deelt deze opvatting niet.
ECLI:NL:RVS:2016:924
Het Bor bevat geen definitie van het begrip ‘straatmeubilair’. Volgens de nota van toelichting bij het Bor heeft in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van bijlage II bij het Bor een samenvoeging plaats gevonden van artikel 3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, onderdelen a, c en d, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) en is met het Bor niet beoogd een wijziging aan te brengen ten opzichte van het Bblb met betrekking tot de vraag wat onder straatmeubilair dient te worden verstaan (Stb. 2010, 143, blz. 152). Volgens de nota van toelichting bij het Bblb moet bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke (Stb. 2002, 410, blz. 38). Onder straatmeubilair moet volgens Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, worden verstaan ‘lantaarnpalen, banken e.d. die aan de openbare weg staan’.
De lichtmasten zijn verspreid over het perceel opgericht en zijn bedoeld om het terrein rondom de sauna te verlichten. Nu de lichtmasten niet dienen ter verlichting van de openbare weg kunnen deze lichtmasten niet worden aangemerkt als straatmeubilair als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, onder g, van bijlage II bij het Bor. De door B.M.G. Vastgoed aangehaalde uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201201000/1/A1 werpt hierop geen ander licht. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het in de rede ligt om lantaarnpalen die zijn bedoeld om de openbare weg te verlichten onder straatmeubilair als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van het Bor te begrijpen. Daarvan is in dit geval geen sprake.