Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RVS:2020:177

22 januari 2020

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

201809269/1/A1.

Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellant sub 1], wonend te Ruinen, gemeente De Wolden,

2.    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden,

3.    Landclub Ruinen B.V., gevestigd te Ruinen, gemeente De Wolden, (hierna: Landclub)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 oktober 2018 in zaken nrs. 17/4459 en 18/1830 in het geding tussen:

[appellant sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen het handelen in strijd met de geldende beheersverordening op het perceel oude Benderseweg 11 te Ruinen (hierna: het perceel) gedeeltelijk afgewezen.

Bij besluit van 9 november 2017 heeft het college naar aanleiding van het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar besloten om het besluit niet te herroepen.

Bij besluit van 15 januari 2018 heeft het college het verzoek van [appellant sub 1] om handhavend op te treden tegen twee parkeerstroken in de groensingel langs de bestemmingsgrens "Recreatie 3" op het perceel afgewezen.

Bij besluit van 29 mei 2018 heeft het college naar aanleiding van het daartegen door [appellant sub 1] gemaakte bezwaar besloten om het besluit niet te herroepen.

Bij uitspraak van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 9 november 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat ziet op het afwijzen van het verzoek om handhaving ten aanzien van de verblijfsaccommodaties en het besluit van 9 november 2017 in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft verder het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 29 mei 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. Landclub heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het college heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college en Landclub hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 5 december 2018 heeft het college opnieuw besloten om het handhavingsverzoek met betrekking tot de verblijfsaccommodaties af te wijzen.

[appellant sub 1] heeft daartegen gronden ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde A] en door mr. R.A. Oosterveer, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door J. Anema, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Landclub, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Landclub exploiteert een vakantiepark met een camping op het perceel. Op het perceel staan diverse bouwwerken.

    [appellant sub 1] heeft vanuit zijn woning zicht op het vakantiepark en stelt overlast te ondervinden van de camping. [appellant sub 1] heeft het college bij brief van 30 december 2016 verzocht om handhavend op te treden tegen een aantal van die bouwwerken op het perceel. Het gaat om de luxe safaritenten en lodges, all season safari lodges, Drentse kappen, comfortabele cottages en eco cottages (hierna: de verblijfsaccommodaties). Hij heeft het college voorts verzocht om handhavend op te treden tegen de volgens hem permanente bewoning van de bouwwerken en tegen het kappen van bospercelen en houtwallen. Bij brief van 11 december 2017 heeft [appellant sub 1] het college verzocht om handhavend op te treden tegen het aanleggen van twee verharde parkeerstroken binnen de strook van 10 meter vanaf de bestemmingsgrens "Recreatie 3". Bij brief van 5 december 2018 heeft [appellant sub 1] het college opnieuw om handhaving verzocht. Dat verzoek is bij besluit van 17 januari 2019 afgewezen en is verder in deze procedure niet aan de orde. Gronden die daartegen zijn ingediend zullen derhalve niet worden besproken in deze uitspraak. In deze zaak zijn alleen de besluiten die zijn genomen naar aanleiding van de handhavingsverzoeken van 30 december 2016 en 11 december 2017 aan de orde. Gelet op de ingediende beroepsgronden zal de Afdeling hierna de vraag beantwoorden of het college de verzoeken om handhavend op te treden tegen de verblijfsaccommodaties, het kappen van houtwallen en de parkeerstroken mocht afwijzen.

2.    Op het perceel geldt de Beheersverordening "Buitengebied De Wolden" (hierna: de Beheersverordening). Op het perceel rust de bestemming "Recreatie 3". De relevante regels van de beheersverordening zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep van [appellant sub 1] over het kappen

3.    Het college heeft het verzoek ten aanzien van het kappen deels afgewezen omdat het niet bevoegd is om daarover te oordelen. Het verzoek is voor het overige afgewezen omdat niet in strijd met de Beheersverordening is gehandeld. Onder verwijzing naar het advies van S. Dijkstra van 26 juli 2017 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van normaal onderhoud waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 20.6 van de Beheersverordening. De rechtbank heeft het college daarin gevolgd.

4.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht het handhavingsverzoek heeft afgewezen voor zover het ziet op het kappen van houtwallen. Hij stelt dat het college zijn standpunt dat sprake is van snoeiwerkzaamheden die onder normaal onderhoud vallen, niet heeft onderbouwd. Het rapport van Dijkstra is daarvoor onvoldoende nu dit voldoende door [appellant sub 1] is weerlegd. Bovendien blijkt nergens uit dat Dijkstra deskundige is. Hij stelt verder dat er geen sprake is van normaal onderhoud als bedoeld in artikel 1.66 van de Beheersverordening omdat het snoeien niet noodzakelijk was voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen. Hij verwijst verder naar een rapport van Hoveniersbedrijf Nico Hoogwerf van 13 december 2018 waaruit volgt dat er grote kale, lege plekken te zien zijn in de begroeiing. Deze plekken kunnen alleen gedicht worden door het herplanten van struiken en bomen.

4.1.    Op grond van artikel 20.6 van de Beheersverordening is het niet toegestaan om beplanting te verwijderen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Het verbod geldt volgens het artikel niet als er sprake is van normaal onderhoud. Normaal onderhoud is volgens artikel 1.66 van de Beheersverordening het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de desbetreffende bestemming horen.

4.2.    Ter zitting heeft Landclub toegelicht dat zij flink heeft moeten snoeien omdat de vorige eigenaar het perceel slecht had onderhouden. Volgens het college is er flink gesnoeid maar niet dusdanig dat geen sprake is van normaal onderhoud. In het rapport dat het college aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd, staat het volgende: " Er zijn aan de achterzijde van de camping (noordzijde) snoeiwerkzaamheden uitgevoerd. De afgeschermde boom/struiksingel is hierdoor behoorlijk uitgedund. Er is niet sprake van rooien. De struiken lopen opnieuw uit waardoor over enige tijd een behoorlijke begroeiing zal ontstaan." Gelet op de in het rapport neergelegde waarneming heeft het college, zoals de rechtbank heeft overwogen, zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van normaal onderhoud als bedoeld in artikel 1.66 van de Beheersverordening. De waarneming uit het rapport dat er flink is gesnoeid, wordt door [appellant sub 1] ook niet bestreden. Hij bestrijdt de deskundigheid van de opsteller van het rapport. In het rapport van Hoogwerf, waarnaar [appellant sub 1] verwijst, wordt geconcludeerd dat er flink is gesnoeid, hetgeen overeenkomt met de waarneming uit het rapport van Dijkstra. Verder wordt in het rapport van Hoogwerf geconstateerd dat op veel plaatsen weinig tot niets van groei is teruggekomen. In dat rapport worden mogelijke oorzaken daarvoor gegeven maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat destijds de noodzaak tot het in deze mate snoeien ontbrak.

    Het betoog faalt.

Hoger beroep van [appellant sub 1] over de parkeerstroken en de weg

5.    De rechtbank heeft overwogen dat de parkeerstroken niet in strijd zijn met de Beheersverordening zodat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. De voor groenvoorziening bestemde grond is namelijk ook bestemd voor parkeervoorzieningen mits de parkeervoorziening ondergeschikt is aan de groenvoorziening.

6.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het handhavingsverzoek voor zover het ziet op de parkeerstroken en de weg terecht heeft afgewezen. Volgens hem is het college wel bevoegd om handhavend op te treden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het niet toegestaan om binnen de strook groenvoorziening verhardingen aan te brengen. Dit volgt uit artikel 20.1 van de Beheersverordening. Parkeervoorzieningen en wegen zijn alleen toegestaan indien die ondergeschikt zijn aan de in artikel 20.1, aanhef en a tot en met d van de Beheersverordening genoemde bestemmingen. Indien de Afdeling de uitleg van het college volgt, stelt [appellant sub 1] dat er geen sprake is van ondergeschiktheid nu de parkeervoorzieningen en de weg belangrijker zijn dan de groenvoorziening. Hij stelt verder dat de verharding op grond van artikel 20.6, onder a, van de Beheersverordening niet is toegestaan omdat planten zijn verwijderd en grond is afgegraven.

6.1.    Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is binnen de strook groenvoorziening geen verharding toegestaan en is het college in zoverre bevoegd om handhavend op te treden. In artikel 20.1 van de Beheersverordening worden onder a tot en met d vier bestemmingen mogelijk gemaakt voor de voor "Recreatie-3" aangewezen gronden. De leden e tot en met q geven gelet op bewoordingen en opzet van het artikel nadere bepalingen voor het invullen van die vier bestemmingen. Onder e wordt bepaald dat een strook van 10 m vanaf de bestemmingsgrens uitsluitend bestemd is voor groenvoorzieningen en onder f en g wordt het mogelijk gemaakt om, ondergeschikt aan de a tot en met d genoemde bestemmingen, ook dagrecreatieve voorzieningen en parkeervoorzieningen te realiseren. Tenslotte worden onder h tot en met q bijbehorende zaken genoemd die binnen de onder a tot en met d genoemde bestemmingen mogen worden gerealiseerd, zoals tuinen, groenvoorzieningen en bijgebouwen. Waar in dit artikel, aanhef en onder g, sprake is van "daaraan ondergeschikt: g. parkeervoorzieningen" verwijst "daaraan" dus alleen naar de eerder onder a tot en met d genoemde bestemmingen en niet tevens naar de onder e van dit artikel genoemde groenvoorzieningen in de strook van 10 m vanaf de bestemmingsgrens. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat onder e is bepaald dat die strook van 10 m uitsluitend is bestemd voor groenvoorzieningen. Het artikellid maakt het aldus niet mogelijk om binnen de strook met groenvoorzieningen parkeervoorzieningen te realiseren, ook niet als die daaraan ondergeschikt zijn. In dit verband merkt de Afdeling verder op dat niet is gebleken dat voor de parkeerstroken en de weg een omgevingsvergunning is verleend dan wel dat het gebruik op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet.

    Het betoog slaagt.

Incidenteel hoger beroepen over de verblijfsaccommodaties

7.    De rechtbank heeft overwogen dat de verblijfsaccommodaties, anders dan het college heeft gesteld, in strijd zijn met de Beheersverordening. Volgens de rechtbank is het college derhalve bevoegd om handhavend op te treden en is het verzoek in zoverre ten onrechte afgewezen.

    Landclub is het daar niet mee eens en heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het college is het daar ook niet mee eens maar heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van het college behoeft alleen te worden besproken indien het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond. De Afdeling komt derhalve toe aan de inhoudelijke beoordeling van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het college.

8.    Landclub en het college betogen dat de rechtbank ten onrechte de verblijfsaccommodaties in strijd met het bestemmingsplan heeft geacht. Landclub stelt dat het begrip stacaravan uit het bestemmingsplan moet worden uitgelegd naar de huidige maatstaven. Ten tijde van het opstellen van de Beheersverordening waren stacaravans voorzien van wielen maar tegenwoordig is dat niet meer zo. De verblijfsaccommodaties op het perceel voldoen daaraan. Het college wijst op artikel 20.2, onder f, van de Beheersverordening. Volgens het college volgt daaruit dat niet alleen stacaravans zijn toegestaan maar ook naar hun aard daarmee gelijk te stellen onderkomens. De verblijfsaccommodaties voldoen volgens het college hier aan.

8.1.    Uit het dossier volgt het volgende. De verblijfsaccommodaties ten aanzien waarvan om handhaving is verzocht, zijn bestemd voor recreatief nachtverblijf en zijn met de grond verbonden door in de grond geplaatste houten palen of een houten frame met daarop bevestigd een houten vlonder. Voor alle accommodaties geldt dat op de vlonders een houten frame is geplaatst waaraan de wanden en een dak zijn bevestigd. De wanden en het dak zijn, afhankelijk van het type verblijf, in meer of mindere mate van hout en/of van tentdoek. Niet in geschil is dat met uitzondering van de comfortable cottages, geen van de genoemde accommodaties beschikt over wielen of een dissel met wielas. De Afdeling overweegt dat de accommodaties bouwwerken zijn als bedoeld in artikel 1.31 van de Beheersverordening. Vast staat dat er geen omgevingsvergunning is verleend voor het realiseren van de accommodaties.

8.2.    De Afdeling stelt voorop dat de regels uit de Beheersverordening primair moeten worden uitgelegd aan de hand van de tekst daarvan. Voor zover de regels als gesteld door Landclub zijn verouderd, merkt de Afdeling op dat het aan het bevoegde bestuursorgaan is om de regels te actualiseren.

    Gelet op artikel 20.1, aanhef en onder a, van de Beheersverordening zijn op het perceel standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder stacaravans toegestaan. De verblijfsaccommodaties zijn geen kampeermiddelen als bedoeld in artikel 1.51 van de Beheersverordening, hetgeen tussen partijen niet in geschil is. Tussen partijen is in geschil wat onder een stacaravan moet worden verstaan. Verder is tussen partijen in geschil of de verblijfsaccommodaties kunnen worden aangemerkt als een stacaravan. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoorden, zijn de verblijfsaccommodaties in strijd met de Beheersverordening en is het college zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd om daartegen handhavend op te treden.

8.3.    In artikel 20.2, aanhef en onder f, van de Beheersverordening zijn regels opgesteld waar stacaravans en naar de aard daarmee vergelijkbare onderkomens moeten voldoen. Dat betekent echter, anders dan het college stelt, niet dat met stacaravans vergelijkbare onderkomens op het perceel zijn toegestaan. Het bepaalde in artikel 20.1 van de Beheersverordening is bepalend voor de vraag wat op het perceel is toegestaan. Dit betekent dat op het perceel wel stacaravans zijn toegestaan maar geen daarmee vergelijkbare onderkomens voor zover die niet zijn aan te merken als kampeermiddel in de zin van artikel 1.51 van de Beheersverordening.

    Een stacaravan is volgens artikel 1.82 van de Beheersverordening een caravan die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verwijzing naar een caravan met zich brengt dat het bouwwerk moet kunnen worden gekoppeld en verreden. Dat de bouwwerken bedoeld zijn om voor onbepaalde tijd ter plaatse te functioneren, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de verblijfsaccommodaties niet kunnen worden gekoppeld en verreden nu de bouwwerken niet over een as/wielstelstel en dissel beschikken maar door palen of een frame met de grond zijn verbonden.   |

    Nu de verblijfsaccommodaties geen stacaravans zijn, noch anderszins zijn aan te merken als kampeermiddel in de zin van artikel 1.51 van de Beheersverordening, heeft de rechtbank terecht overwogen, dat ze in strijd zijn met de Beheersverordening en dat het college om die reden bevoegd was om handhavend op te treden.

    De betogen falen.

Nader besluit

9.    Bij besluit van 5 december 2018 heeft het college opnieuw het handhavingsverzoek met betrekking tot de recreatieverblijven afgewezen. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

    Het college heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat het college alle medewerking heeft toegezegd om de Beheersverordening aan te passen zodat de verblijfsaccommodaties kunnen worden ingepast binnen de bestemming "Recreatie 3". Het heeft verder aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat het heeft ingestemd met het tijdelijk vergunnen van de recreatieverblijven in de periode dat de Beheersverordening wordt aangepast en goedgekeurd tot een maximum van 10 jaar. Volgens het college is er derhalve concreet zicht op legalisering.

10.    [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte van handhaving heeft afgezien. Hij stelt dat er ten tijde van het besluit geen sprake was van concreet zicht op legalisering. Weliswaar heeft het college bij besluit van 28 december 2018 omgevingsvergunning verleend maar die omgevingsvergunning zal uiteindelijk geen stand houden. De omgevingsvergunning zal geen stand houden omdat in strijd met eigen beleid wordt gehandeld, de vergunning onvoldoende bepaald is, onvoldoende onderzoek is gedaan en de belangen niet zijn afgewogen. Hij stelt verder dat er na de verlening van de omgevingsvergunning nog meer accommodaties zijn gerealiseerd.

10.1.    De Afdeling stelt voorop dat het enkele bestaan van een bevoegdheid in een bestemmingsplan of beheersverordening om van een bepaling in dat plan of die verordening af te wijken, onvoldoende is om concreet zicht op legalisering aan te nemen. Er moet op zijn minst al een begin met de procedure zijn gemaakt.

    Volgens het college kan er met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning worden verleend. Het college is daar ook toe bereid zoals blijkt uit het gemotiveerde principebesluit van 28 november 2018. Het college heeft te kennen gegeven bereid te zijn om mee te werken aan legalisering door aanpassing van de Beheersverordening. Voor de periode tot die aanpassing is het college bereid om een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de Beheersverordening. De aanvraag daarvoor is op 4 december 2018 ingediend en voorziet in ieder geval in de legalisering van de verblijfsaccommodaties ten aanzien waarvan om handhaving is verzocht. In dit geval acht de Afdeling voor het aannemen van concreet zicht op legalisering voldoende dat een aanvraag is ingediend en het college bereid is om de omgevingsvergunning te verlenen.

    Indien op voorhand duidelijk is dat de omgevingsvergunning geen rechtskracht zal verkrijgen is er toch geen concreet zicht op legalisering. Dat is hier niet aan de orde nu niet evident is dat de omgevingsvergunning geen stand zal houden.  

    Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen de parkeerstroken en de weg. Anders dan de rechtbank heeft overwogen zijn de parkeerstroken en de weg wel in strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het college opnieuw moet beslissen over het handhavingsverzoek voor zover het ziet op de parkeerstroken en de weg. Voor het overige is een nieuw besluit op de handhavingsverzoeken van 30 december 2016 en 11 december 2017 niet nodig.

12.    De hoger beroepen van het college en Landclub zijn ongegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. Het beroep tegen het besluit van 5 december 2018 is ongegrond.

13.    Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden en Landclub Ruinen ongegrond;

II.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 oktober 2018 voor zover het beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 ongegrond is verklaard;

IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 29 mei 2018 (kenmerk: Z.042910/D.093813) gegrond;

V.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden van 29 mei 2018;

VI.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden 5 december 2018 (kenmerk: Z.097228/D.147733) ongegrond;

VIII.    draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IX.    bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

X.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1632,09 (zegge: zestienhonderdtweeëndertig euro en negen cent), waarvan € 1.575,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

XI.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden aan [appellant sub 1] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 423,00 (zegge: vierhonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.

w.g. Hoogvliet    w.g. De Koning

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

712.

 

BIJLAGE

 

Beheersverordening "Buitengebied De Wolden"

Artikel 1.31 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

Artikel 1.51. kampeermiddel

a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 1.66 Normaal onderhoud

Het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen.

Artikel 1.78. Recreatieverblijf

Een gebouw, uitsluitend in de vorm van een zomerhuis, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie.

Artikel 1:82. Stacaravan

Een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt.

artikel 20.1.

De voor 'Recreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder stacaravans;

b. recreatieverblijven;

c. voorzieningen ten dienste van de verblijfsrecreatie, waaronder:

1. sanitaire voorzieningen;

2. detailhandel;

3. dienstverlening;

4. sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen;

5. horeca in de vorm van kantines en/of restaurants;

6. wonen ten behoeve van het bedrijf;

d. een groepsaccommodatie inclusief wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'groepsaccommodatie';

met dien verstande dat:

e. een strook van 10 m vanaf de bestemmingsgrens uitsluitend is bestemd voor groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

f. dagrecreatieve voorzieningen;

g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

h. tuinen, erven en terreinen;

i. groenvoorzieningen en bebossing;

j. wegen en paden;

k. water;

l. gebouwen ten behoeve van de verblijfsrecreatie;

m. bijgebouwen bij recreatieverblijven;

n. bedrijfswoningen;

o. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;

p. bijgebouwen ten behoeve van bergruimte bij stacaravans;

q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 20.2

[…]

b. Voor het bouwen van de in lid 20.1 sub b genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

[…]

1. de recreatieverblijven zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'recreatieverblijf';

f. Voor het plaatsen van stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens en de in lid 20.1 sub l genoemde bijgebouwen gelden de volgende regels:

1. de oppervlakte van een stacaravan en een naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomen, inclusief een bijgebouw, zal ten hoogste 70 m² bedragen;

2. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 10 m² bedragen, in welk geval de oppervlakte van een stacaravan of een naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomen ten hoogste 60 m² zal bedragen;

3. de hoogte van een stacaravan, een naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomen en een vrijstaand bijgebouw zal ten hoogste 3,3 m bedragen.

[…]

Artikel 20.6

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1. het verwijderen van beplanting;

2. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;

3. Het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een oppervlakte van meer dan 100 m².

b. het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

1. Het normale onderhoud betreffen

[…]

Artikel delen