Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBZWB:2023:9149

27 december 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/3563


uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen


[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Schreijenberg).

Als vergunninghoudster heeft deelgenomen:

[vergunninghoudster] , uit [plaats 2] .

Inleiding

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de inleiding van haar tussenuitspraak van 12 juli 2023.

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes maanden na de dag van verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat hierin is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2023 laten weten geen gebruik te zullen maken van de gelegenheid de gebreken te herstellen.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak.n

Zie bijvoorbeeld: ABRvS 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3211, r.o. 4 en ABRvS 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:298, r.o. 2.3.

Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.

2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel heeft vastgesteld, omdat verweerder in het kader van de toetsing aan de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet niet heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd of de vastgestelde voorschriften – onder de huidige omstandigheden en niet die van 1959 – zullen leiden tot significante schade aan de natuurwaarden van de waterwinbossen [locatie] . De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om alsnog dat onderzoek uit te voeren of uit te laten voeren (bijvoorbeeld door de Advies Commissie Schade Grondwater of een ander deskundig adviesbureau) en gemotiveerd antwoord te geven op de vraag of de vastgestelde voorschriften onder de huidige omstandigheden zullen leiden tot significante schade aan de natuurwaarden van de waterwinbossen [locatie] . Verweerder heeft die gebreken niet hersteld. De rechtbank zal het bestreden besluit gelet op die gebreken vernietigen. In de brief van 3 oktober 2023 heeft verweerder verschillende argumenten gegeven waarom verweerder het niet eens is met de overwegingen van de rechtbank uit de tussenuitspraak. De rechtbank heeft die argumenten niet beoordeeld. Zoals de rechtbank onder 1 heeft overwogen staat het de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dat is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, waarvan hier geen sprake is. Wanneer één van de partijen het oneens is met het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak, staat het die partij vrij om hoger beroep in te stellen tegen de eind- en tussenuitspraak.

3. Nu het zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek na de tussenuitspraak niet is hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.

4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • draagt verweerder op binnen zes maanden nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de tussenuitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.

Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. P.J. de Putter, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 18 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak of de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Artikel delen