vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630921 / HA ZA 21-1123
Vonnis in vrijwaring van 29 juni 2022
in de zaak van
[naam eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. H.A.A. Voermans te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RINKELTON SNACKS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Rinkelton worden genoemd.
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 december 2021 met producties 1 tot en met 11;
- het tegen Rinkelton verleende verstek.
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1.In de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/622373 / HA ZA 21-645 wordt – net als in de vrijwaringszaak – vandaag vonnis gewezen.
2.2.Voorop staat dat de voorgeschreven formaliteiten en termijnen bij de dagvaarding in acht zijn genomen. Tegen Rinkelton is daarom verstek verleend. Rinkelton heeft daarna geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het verstek.
Uitgangpunt is dat de rechtbank na verleend verstek de vorderingen toewijst, tenzij
deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomen (artikel 139 Rv). Deze beoordeling moet de rechter ambtshalve verrichten. Dit betekent dat indien [naam eiser] in de dagvaarding niet aan de stelplicht heeft voldaan, de vorderingen ondanks het ontbreken van verweer moeten worden afgewezen.
2.4.Aangezien de vorderingen in de hoofdzaak zijn toegewezen, zal de rechtbank de vorderingen van [naam eiser] die zien op veroordeling van Rinkelton om aan [naam eiser] te betalen al hetgeen waartoe [naam eiser] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, toewijzen. Deze vorderingen komen haar niet onrechtmatig en ook niet ongegrond voor.
2.5.De vorderingen van [naam eiser] vanaf onder 4 van het petitum betreffen van de vrijwaring losstaande zelfstandige vorderingen jegens Rinkelton. Nu niet is gebleken van strijd met de goede procesorde, zullen deze vorderingen vanwege proceseconomische redenen en omdat zij deels voortvloeien uit dezelfde feiten, worden toegelaten (o.a. Hof Den Haag 18 augustus 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2535 en Hof Amsterdam 18 augustus 2005, ECLI:NL:GHAMS:2005:AV0160).
2.6.Met betrekking tot de in het lichaam genoemde eis tot terugbetaling van de door [naam eiser] gestelde onverschuldigde betalingen, wordt geconstateerd dat het petitum niet bij het lichaam van de dagvaarding aansluit. Uitgangspunt is dat de eiser in het petitum van de dagvaarding de uitspraak formuleert die de eiser van de rechter verlangt. Nu [naam eiser] in het petitum (onder 5) het gevorderde bedrag niet heeft gespecificeerd, kan de rechtbank hier niet over beslissen. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
2.7.De gevorderde verklaring voor recht dat Rinkelton onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiser] wordt afgewezen omdat niet is gesteld en/of is gebleken dat [naam eiser] bij toewijzing daarvan een voldoende rechtens te respecteren belang heeft naast toewijzing van de schadevergoeding.
2.8.Ook de gevorderde wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De regeling van de wettelijke handelsrente is namelijk niet van toepassing op schadevergoedingen. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen. Omdat [naam eiser] niet duidelijk heeft gemaakt wanneer deze kosten zijn betaald, zal de gevorderde rente over deze kosten worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
2.9.De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verklaring voor recht dat sprake is van vernietiging wordt afgewezen, omdat deze zich hier niet voor leent.
2.10.Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom – en omdat [naam eiser] daar voldoende voor heeft gesteld – toegewezen op de wijze zoals hierna in de beslissing volgt.
2.11.Rinkelton zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- salaris advocaat € 1.114,00 (1,0 punt × tarief € 1.114,00)
Totaal € 1.239,03
2.12.De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen met inachtneming van de hierna in de beslissing te bepalen termijn.
2.13.De gevorderde nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
De rechtbank
3.1.veroordeelt Rinkelton aan [naam eiser] te betalen de door [naam] c.s. betaalde koopprijs ad € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 8 december 2020 tot aan de dag van volledige betaling,
3.2.verklaart voor recht dat [naam eiser] de tussen hem en Rinkelton overeengekomen huurkoopovereenkomst en huurovereenkomst op grond van dwaling als bedoeld in artikel 6:228 BW bij wege van buitengerechtelijke verklaring van 9 augustus 2021 heeft vernietigd,
3.3.veroordeelt Rinkelton tot betaling van de door [naam eiser] geleden schade van € 44.269,00 (zegge: vierenveertigduizend tweehonderdnegenenzestigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot aan de dag van volledige voldoening,
3.4.veroordeelt Rinkelton in de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze buitengerechtelijke kosten vanaf 6 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.5.veroordeelt Rinkelton in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 1.239,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.6.veroordeelt Rinkelton in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rinkelton niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.7.verklaart dit vonnis – met uitzondering van de onder 3.2 genoemde beslissing – uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Rocha en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
1573/3497