Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBNNE:2023:1962

16 mei 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 22/2513


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen


Stichting Natuurbeschermingswacht Meppel en omstreken, uit Meppel, eiseres

(gemachtigden: G.W. Starre),

en

de burgemeester van de gemeente Meppel

(gemachtigden: G. Siebel en H. Broekman).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Motorclub de Antrappers uit de Wijk (de Antrappers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan de Antrappers verleende vergunning voor het op 20 maart 2022 te houden evenement Off The Roadrit (OTR-rit). De burgemeester heeft deze vergunning verleend op 22 februari 2022 voor zover dit evenement geheel of gedeeltelijk binnen de gemeente Meppel plaatsvindt.

1.1.Met het bestreden besluit van 23 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is de burgemeester bij dat besluit gebleven.

1.2.De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3.De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door H. Baptist, de gemachtigden van de burgemeester en [betrokkene] namens de Antrappers.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze procedure de vraag of de burgemeester de door eiseres bestreden evenementenvergunning heeft mogen verlenen. Voordat de rechtbank het beroep inhoudelijk kan behandelen, toetst de rechtbank of aan de procedurele voorwaarden is voldaan. Eén van die voorwaarden is dat eiseres procesbelang moet hebben bij de beoordeling van haar beroep.

3. De door eiseres bestreden vergunning is verleend voor een op 20 maart 2022 te houden evenement. Het gaat om een tourrit voor gekentekende motoren over onverhard terrein en de openbare weg. Het beroep van eiseres is op zitting behandeld na de datum van deze OTR-rit. In beginsel is er geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over de vraag of een vergunning verleend had mogen worden, als het evenement al heeft plaatsgevonden. Er kan een uitzondering worden gemaakt als aannemelijk is dat nieuwe besluiten over soortgelijke situaties volgen en het evenement bijvoorbeeld jaarlijks plaatsvindt. Het belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een verleende vergunning of ontheffing kan dan gelegen zijn in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een vergunning of ontheffing en de toetsing ervan.n

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:164,

Die situatie doet zich in dit geval voor. Eiseres heeft daarom nog voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

4. De rechtbank gaat hierna over tot die inhoudelijke beoordeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Moet de burgemeester toetsten aan het belang van de bescherming van de natuur?

5. Eiseres stelt dat schade aan de natuur zal ontstaan als gevolg van de uitstoot van stikstof door de motoren die meedoen aan de OTR-rit, het verkeer dat het evenement aantrekt en door het bewerken van de route met machines. Verder vreest eiseres voor het verstoren van broedvogels in het Reestdal en het doodrijden van reptielen en amfibieën. De burgemeester heeft volgens eiseres ten onrechte bij de vergunningverlening geen rekening gehouden met het belang van de bescherming van de natuur. Eiseres voert aan dat de burgemeester de APV onjuist interpreteert en dat de gevolgen voor de natuur op grond van de APV hadden moeten worden betrokken in de beoordeling van de aanvraag. Door dat niet te doen handelt de burgemeester volgens eiseres in strijd met de Habitatrichtlijnn

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

.

5.1.De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de aanvraag om een evenementenvergunning moet worden getoetst aan het toetsingskader uit de Algemene plaatselijke verordening van Meppel (APV). Dat toetsingskader biedt geen ruimte voor een toets aan het belang voor de bescherming van de natuur, zoals eiseres voorstaat. Die toets moet volgens de burgemeester plaatsvinden in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen grond is voor een directe toets aan de Habitatrichtlijn.

5.2.De door eiseres aangevoerde beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat hierna verder toe.

5.3.De vergunningplicht voor evenementen is geregeld in artikel 2.9 van de APV. Dat artikel is opgenomen in hoofdstuk 2 van de APV dat gaat over de openbare orde. De toetsingsgronden zijn opgenomen in artikel 1.8 van de APV. Een evenementenvergunning kan door de burgemeester op grond van artikel 1.8, eerste lid, van de APV worden geweigerd in het belang van a. de openbare orde, b. de openbare veiligheid, c. de volksgezondheid en d. de bescherming van het milieu.

5.4.De rechtbank overweegt dat in artikel 1.8, eerste lid, van de APV het belang van de bescherming van de natuur niet is opgenomen als toetsingsgrond. In artikel 1.8, eerste lid, onder d, van de APV wordt wel het belang van de bescherming van het milieu vermeld. Daaronder wordt naar het oordeel van de rechtbank echter niet de bescherming van het natuurbelang gerekend. Met de bescherming van het milieu als toetsingsgrond voor een evenementenvergunning wordt gedoeld op de bescherming van het woon- en leefklimaat van mensen als onderdeel van de openbare orde. Met het begrip "openbare orde" wordt in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester op grond van hoofdstuk 2 van de APV gedoeld op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse.n

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van AbRvS van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4391, r.o. 5.1. Zie ook de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:631, r.o. 18.1-18.4, waarbij eiseres was betrokken.

Daaronder valt niet de bescherming van de natuur. De rechtbank onderschrijft de uitspraak van 6 april 2022 van de voorzieningenrechter (ECLI:NL:RBNNE:2022:4092) op het verzoek om voorlopige voorziening van eiseres ten aanzien van de verleende vergunning en de daarin opgenomen verwijzing naar de uitspraak van de AbRvS van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1855). De rechtbank concludeert daarom dat de burgemeester de aanvraag van de Antrappers op grond van (de tekst van) artikel 1.8, eerste lid, van de APV niet kon toetsten aan het belang van de bescherming van de natuur.

5.5.De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat de burgemeester op grond van de Habitatrichtlijn gehouden was om de aanvraag van eiseres te toetsen aan het natuurbelang (met mogelijk een passende beoordeling) evenmin. Eiseres beroept zich erop dat de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking heeft en de dat de burgemeester de evenementenvergunning in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn heeft verleend. De vraag naar rechtstreekse werking van een richtlijn kan alleen rijzen in gevallen van incorrecte implementatie of indien de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd.n

Vergelijk de uitspraak van de AbRvS van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2543.

De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om tot dat oordeel te komen voor wat betreft de vergunningverlening voor evenementen in Meppel. Het is weliswaar juist dat in het kader van de evenementenvergunning op grond van de APV niet wordt getoetst aan het natuurbelang (waaronder de vraag of een evenement significante effecten heeft op de beschermde waarden in een Natura 2000-gebied), maar dat betekent niet dat er geen natuurtoets plaats moet vinden. Die toets moet op grond van de Wnb plaatsvinden in het kader van de beoordeling van de vraag of een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wnb is vereist. Voor die beoordeling zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag. De burgemeester heeft de Antrappers daar ook uitdrukkelijk op gewezen in de door eiseres bestreden evenementenvergunning. Indien voor een evenement een vergunning nodig is op grond van de Wnb is het verboden een evenement zonder die vergunning te houden. Dat geldt onverkort indien een aanvrager ervoor kiest om pas kort voor het evenement een vergunning aan te vragen, zoals volgens eiseres in de praktijk regelmatig voorkomt. Het wettelijke systeem voorziet er daarmee in dat bij elk project wordt beoordeeld of er significante effecten zijn. Als dat zo is, dan is een vergunning vereist en in dat kader moet een passende beoordeling worden gemaakt. Dit stelsel acht de rechtbank niet in strijd met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. De rechtbank volgt eiseres ook niet dat met dit stelsel projecten worden onttrokken aan de natuurtoets die de Habitatrichtlijn voorschrijft. Dat in de APV de verlening van de evenementenvergunning niet procedureel gekoppeld is aan een eventueel vereiste vergunning op grond van de Wnb maakt dat niet anders. Gelet op voorgaande slaagt het beroep van eiseres niet dat de burgemeester de aanvraag van de Antrappers direct had moeten toetsen aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Van strijd met die bepaling is dan ook geen sprake.

Heeft de burgemeester de juiste procedure gevolgd?

6. Eiseres voert aan dat de burgemeester ten onrechte geen inspraak heeft geboden aan een ieder bij de voorbereiding van het besluit over de door de Antrappers aangevraagde evenementenvergunning. Op zitting heeft eiseres toegelicht dat het recht op inspraak volgens haar voortvloeit uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. In het beroepschrift heeft eiseres ook verwezen naar het Verdrag van Aarhus.n

Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.

6.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat de APV voor wat betreft de vergunningverlening voor evenementen niet in strijd is met de Habitatrichtlijn. Artikel 6, derde lid, van Habitatrichtlijn verplicht in dit geval ook niet tot inspraak voor een ieder bij de voorbereiding van een evenementenvergunning op grond van deze APV.

6.2.De rechtbank ziet ook anderszins geen grond voor het oordeel dat inspraak voor een ieder had moeten worden geboden. De verwijzing van eiseres in het beroepschrift naar twee uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 februari 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:270) en 9 maart 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:697) treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank valt een (openbare orde) besluit op grond van artikel 2.9 van de APV, gelet ook op het in dit geval van toepassing zijnde toetsingskader, niet binnen de reikwijdte van artikel 6, vierde lid, van het Verdrag van Aarhus dat betrekking heeft op inspraak over milieubesluitvormingsprocedures over activiteiten die aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. De door eiseres genoemde uitspraken hebben een ander toetsingskader dan in de APV van gemeente Meppel en zijn niet vergelijkbaar met deze zaak.n

Vergelijk hiervoor ook de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:631, r.o. 18.4 en de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 6 februari 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:365, r.o. 4.2.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dat betekent dat het bestreden besluit en de verleende evenementenvergunning in stand blijven. Voor toekenning van een vergoeding van proceskosten of griffierecht aan eiseres is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Hardenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel delen