Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknummer : 9533970 \ WM VERZ 21-1064
CJIB-nummer : 237439118
Uitspraakdatum : 15 februari 2022
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
naam : [betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [woonplaats]
(hierna te noemen: betrokkene).
Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 februari 2022. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.
De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Betrokkene heeft het beroep bij de officier van justitie te laat ingesteld. Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Het beroep is door betrokkene ingesteld op 24 januari 2021, terwijl dat beroep uiterlijk op 24 december 2020 ontvangen had moeten zijn.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij dacht dat als hij de boete niet zou betalen, hij – net zoals het vroeger ook werkte – opgeroepen zou worden voor een zitting bij de rechter. Toen hij echter hier geen bericht over kreeg, maar er op 18 januari 2021 wel een verhoging van € 200,00 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) werd opgelegd, heeft hij telefonisch contact gezocht met het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). In dit telefoongesprek vernam hij dat hij beroep had moeten instellen. Dit heeft hij op 24 januari 2021 alsnog gedaan, aldus buiten de daarvoor gegeven wettelijke termijn.
Het verhaal van betrokkene heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet tot gevolg dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar geacht kan worden in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Op elke initiële beschikking wordt immers bekend gemaakt hoe een betrokkene in beroep kan gaan, tot uiterlijk welke datum en aan welke regels dit gebonden is. Betrokkene had dit aldus kunnen weten. De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene bij de officier dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Betrokkene heeft zich ter zitting voorts nog beklaagd dat bij telefonische contacten met de rechtbank de voorwaarde van het zekerheid stellen van de boete is besproken, maar dat er nog niet vooruitgelopen is op het oordeel van de kantonrechter over het te laat indienen van het beroepschrift bij de officier van justitie. Dit is gelegen in het feit dat een betrokkene het recht toekomt om buiten het indienen van een beroepschrift aan de kantonrechter, op een zitting tekst en uitleg hierover te verschaffen. Bovendien is het niet aan een griffiemedewerker om hier (vooraf) enige uitspraak over te doen. In de uitnodigingsbrief van 30 december 2021 is aan betrokkene wel alvast duidelijk gemaakt dat op de zitting de overschrijding van de beroepstermijn aan de orde zal komen, en dat hierna, afhankelijk van het oordeel op dit punt, mogelijk toegekomen zal kunnen worden aan de inhoudelijke behandeling van de gedraging waarvoor de boete is uitgeschreven. Deze gang van zaken had betrokkene aldus kunnen weten.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
De kantonrechter stelt vast dat de verhoging van € 200,00 op 18 januari 2021 terecht is opgelegd. Uit coulance-overwegingen heeft de vertegenwoordiger van de officier van justitie echter toegezegd deze verhoging ongedaan te maken.
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep ongegrond;
‒ verstaat dat de officier van justitie de verhoging van € 200,00 teniet zal doen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht. Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: