Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBDHA:2019:10114

30 september 2019

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rekestnummer: C/09/567850 / HA RK 19-79

Beschikking van 16 augustus 2019

in de zaak van

AGNAIL LTD,

gevestigd te Porlaoise (Ierland),

verzoekster,

advocaat mr. F. Bajrami te Breda,

tegen

QFR EUROPE BV,

gevestigd te Moerdijk,

verweerster,

advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.

Verzoekster wordt hierna aangeduid met ‘Agnail’ en verweerster met ‘QFR’.

De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het op 6 juni 2018 ingekomen verzoek van QFR tot afgifte van een Europees betalingsbevel (formulier A),

  • het Europees betalingsbevel van 15 augustus 2018 (formulier E),

  • de Uitvoerbaarverklaring van 19 december 2018 (formulier G),

  • het op 4 februari 2019 ingekomen ‘verweer tegen Europees betalingsbevel en/of verzoek tot heroverweging en/of verzoek opschorting’ van Agnail,

  • het op 22 maart 2019 ingekomen verweerschrift van QFR,

  • de op 2 mei 2019 ingekomen reactie op verweerschrift van Agnail,

  • de op 4 juni 2019 ingekomen reactie van QFR.

Het verzoek en de beoordeling

2.1.Agnail stelt dat, gelet op de voorschriften van de Verordening (EG) Nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (verder te noemen ‘de Verordening’), het Europees betalingsbevel kennelijk ten onrechte is toegekend en daarom nietig verklaard moet worden. Gelet op de onjuiste betekening van de stukken was het voor haar niet mogelijk om op een eerder moment een verweerschrift in te dienen. Het onderhavige verweerschrift dient daarom als een tijdig ingediend verweerschrift te worden aangemerkt, met als gevolg dat de procedure volgens het gewone burgerlijke procesrecht voortgezet dient te worden voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van oorsprong.

2.2.Indien het verweerschrift niet als tijdig ingediend wordt aangemerkt, verzoekt Agnail om heroverweging van het Europees betalingsbevel. Zij voert aan dat zij de vordering niet heeft kunnen betwisten wegens een buitengewone omstandigheid buiten haar schuld, aangezien de betekening of kennisgeving buiten haar schuld niet zo tijdig is geschied als met het oog op haar verdediging nodig was. Zij stelt vervolgens onverwijld te hebben gehandeld.

2.3.Ten slotte verzoekt Agnail de rechtbank om, gelet op buitengewone omstandigheden, de tenuitvoerlegging op te schorten.

2.4.QFR voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover nodig - worden ingegaan.

De beoordeling

3.1.De rechtbank overweegt dat een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging op grond van het bepaalde in artikel 23 van de Verordening ingediend dient te worden bij het bevoegde gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging. Agnail is gevestigd in Ierland, zodat de tenuitvoerlegging en de behandeling van het verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging in Ierland dienen plaats te vinden. Agnail zal derhalve in haar verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk worden verklaard.

Met betrekking tot de betekening of kennisgeving van het op 15 augustus 2018 afgegeven Europees betalingsbevel overweegt de rechtbank als volgt.

Artikel 5 van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure (verder te noemen: ‘de Uitvoeringswet’), bepaalt dat de betekening of kennisgeving aan de verweerder als bedoeld in artikel 12, lid 5, van de Verordening en het verzoek waarop het Europees betalingsbevel is gebaseerd, kan plaatsvinden: a) door verzending per aangetekende post met bericht van ontvangst of b) bij exploot. Heeft de verweerder geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, maar wel een bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in een andere lidstaat, dan vindt de betekening of kennisgeving plaats overeenkomstig artikel 277 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3.3.Uit artikel 12 lid 5 van de Verordening blijkt dat het betalingsbevel overeenkomstig het nationale recht aan de verweerder betekend of ter kennis wordt gebracht volgens de methode die voldoet aan de minimumnormen van de artikelen 13, 14 en 15 van de Verordening. Alle in de artikelen 13, 14 en 15 vermelde wijzen van betekening zijn gebaseerd op volledige zekerheid (artikel 13) of op een zeer hoge mate van waarschijnlijkheid (artikel 14) dat het betekende document de geadresseerde heeft bereikt (punt 20 van de considerans van de Verordening). Het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: ‘HvJ EU’) heeft in zijn uitspraak van 4 september 2014 (ECLI:EU:C:2014:2144) overwogen dat een niet naleving van deze minimumnormen leidt tot een verstoring van het evenwicht tussen de met de Verordening nagestreefde doeleinden, te weten enerzijds snelheid en efficiëntie en anderzijds eerbiediging van de rechten van de verdediging. Als de minimumnormen niet zijn nageleefd is immers niet zeker dat de verweerder over alle informatie beschikt die hij nodig heeft om te beslissen of hij verweer moet voeren tegen het bevel.

3.4.In voormelde uitspraak overwoog het HvJ EU verder dat, indien een onregelmatigheid ten aanzien van de minimumnormen pas aan het licht komt nadat het Europees betalingsbevel uitvoerbaar is verklaard, de verweerder in staat moet worden gesteld om op te komen tegen die onregelmatigheid. De in artikel 16 tot en met 20 van de Verordening beschreven procedure is dan niet van toepassing. Wanneer een onregelmatigheid als hier bedoeld genoegzaam wordt aangetoond, brengt zij de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring mee.

Aangezien Agnail een bekende woonplaats in Ierland heeft, heeft de in artikel 5 van de Uitvoeringswet bedoelde betekening of kennisgeving plaatsgevonden overeenkomstig artikel 277 Rv. Door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder is het Europees betalingsbevel (formulieren A, E en F) op 27 september 2018 toegezonden aan de ontvangende instantie in Ierland - Circuit Court Laois (Portlaoise, Ierland) - met het verzoek zorg te dragen voor uitreiking aan Agnail. Uit de van de ontvangende instantie ontvangen stukken blijkt dat het betalingsbevel op 18 oktober 2018 per aangetekende post is uitgereikt aan Agnail. Daarbij is aangegeven:

‘The addressee of the document was informed in writing that he or she may refuse to accept it if it was not in an official language of the place of service or in an official of the state of transmission which he or she understands’.

De Rechtbank heeft vervolgens op 19 december 2018 de uitvoerbaarverklaring van het Europees betalingsbevel afgegeven.

Bij brief van 7 februari 2019 heeft de rechtbank van de gerechtsdeurwaarder nadere stukken van de ontvangende instantie in Ierland ontvangen waarin wordt aangegeven:

‘The language used to complete the form is incorrect, document returned after service due to not being in English language, letter attached.’

Bijgesloten is een op 2 november 2018 door de ontvangende instantie in Ierland ontvangen (ongedateerde) brief van de heer [A] met de mededeling:

‘We refuse to accept service due to documents not being in English language.’ Aangehecht aan die brief is het (in de Nederlandse taal gestelde) exploot van verzending/betekening Europees betalingsbevel en formulier verweer (formulieren E, A en F).

Bij e-mail van 3 april 2019 heeft de deurwaarder de rechtbank bericht dat hij voormelde stukken uit Ierland op 7 november 2018 heeft ontvangen.

3.7.De rechtbank overweegt dat, alvorens kan worden overgegaan tot de afgifte van een uitvoerbaarverklaring (formulier E), beoordeeld dient te worden of de minimumnormen voor uitreiking van het betalingsbevel zodanig in acht zijn genomen dat de verweerder over alle informatie beschikt die hij nodig heeft om te beslissen of hij al dan niet verweer moet voeren tegen het betalingsbevel. In de onderhavige zaak wordt daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. Vast staat immers dat Agnail de aan haar op 18 oktober 2018 uitgereikte stukken retour heeft gezonden aan de ontvangende instantie in Ierland omdat die stukken (althans een gedeelte daarvan) niet in de Engelse taal zijn gesteld. Op 7 november 2018 heeft de behandelend deurwaarder de stukken ontvangen waaruit blijkt van retourzending door Agnail aan de ontvangende instantie in Ierland van de aan haar op 18 oktober 2018 betekende stukken. Deze stukken heeft de rechtbank pas op 11 februari 2019 van de deurwaarder ontvangen. Bij tijdige doorzending door de deurwaarder van de uit Ierland ontvangen stukken zou de rechtbank binnen de in artikel 16 lid 2 van de Verordening bedoelde termijn op de hoogte zijn gesteld van de retourzending door Agnail en zouden, alvorens over te gaan tot afgifte van de uitvoerbaarverklaring, de uit te reiken stukken - vergezeld van een vertaling in de Engelse taal - wederom aan Agnail zijn betekend of ter kennis zijn gebracht. Los van de vraag of Agnail de stukken al dan niet tijdig aan de ontvangende instantie in Ierland retour heeft gezonden, dient uit de retourzending immers de conclusie te worden getrokken dat Agnail de aan haar uitgereikte - deels in de Nederlandse taal gestelde - stukken onvoldoende heeft kunnen begrijpen, zodat niet is voldaan aan de minimumnormen voor uitreiking van het betalingsbevel.

3.8.Dit betekent - zoals het HvJ EU in voormelde uitspraak van 4 september 2014 heeft overwogen - dat het op basis van de uitvoeringsprocedure van artikel 18 van de Verordening uitgebrachte uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel geacht moet worden ongeldig te zijn. Uit het arrest volgt verder dat in deze situatie de artikelen 16 tot en met 20 van de Verordening niet van toepassing zijn. Aan een heroverweging als bedoeld in artikel 20 van de Verordening, zoals uitgewerkt in artikel 9 van de Uitvoeringswet kan daarom niet worden toegekomen. Dit betekent dat Agnail niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoek tot heroverweging.

3.9.Gevolg van het vorenstaande is dat er geen uitvoerbaarverklaring van het Europees betalingsbevel is. Het op 15 augustus 2018 uitgevaardigd Europees betalingsbevel zou daarom opnieuw - nu in de Engelse taal – aan Agnail uitgereikt dienen te worden, zodat daarna alsnog de uitvoerbaarverklaring afgegeven zou kunnen worden, tenzij Agnail tijdig aangeeft verweer te willen voeren. Uit alles blijkt echter dat Agnail verweer wil voeren tegen het Europees betalingsbevel, zodat de rechtbank de zaak reeds nu zal verwijzen naar de gewone procedure (artikel 17 van de Verordening).

3.10.De zaak wordt verwezen naar de rechtbank Rotterdam, aangezien QFR in haar verzoek tot afgifte van een Europees betalingsbevel als grond voor de bevoegdheid van het gerecht heeft aangegeven: ‘door de partijen overeengekomen keuze van het gerecht’. In de bij het verzoek overgelegde overeenkomst wordt de rechtbank Rotterdam aangewezen als de bevoegde rechtbank.

3.11.Ongeacht of Agnail in de voortgezette procedure verschijnt en of zij het griffierecht tijdig heeft voldaan, geldt een vonnis in de voortgezette procedure als een vonnis op tegenspraak en moet hoger beroep tegen een einduitspraak in de voortgezette procedure door QFR en Agnail worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 6 van de Uitvoeringswet verordening Europese betalingsbevelprocedure, wijst de rechter Agnail hierbij op de hiervoor bedoelde rechtsgevolgen.

3.12.Indien Agnail in de voortgezette procedure verschijnt, zal van haar een griffierecht van € 4.030,-. worden geheven, te voldoen binnen vier weken na verschijning. Het reeds door QFR betaalde griffierecht bedraagt € 3.946,-.

3.13.De rechtbank zal bepalen dat partijen elk de eigen kosten van de heroverwegings-procedure zullen dragen, aangezien de ongeldigheid van de uitvoerbaarverklaring niet aan één van partijen kan worden verweten.

De beslissing

De rechtbank:

- verklaart Agnail niet-ontvankelijk in haar verzoek omdat de uitvoerbaarverklaring van het betalingsbevel ongeldig is,

- bepaalt dat partijen elk de eigen kosten van de heroverwegingsprocedure zullen dragen,

- beveelt dat deze procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens het gewone burgerlijk procesrecht en wel volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure,

- verwijst de zaak naar de rolzitting van de rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, van woensdag 2 oktober 2019 om 10:00 uur, alwaar partijen, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat, dienen te verschijnen.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2019.n

type: 206

coll:

Artikel delen