Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:RBAMS:2023:8192

14 December 2023

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht

Zittingsplaats Amsterdam

Raadkamernummer : 22-018314

Datum : 12 december 2023

beslissing van de meervoudige kamer in strafzaken op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de zaak van:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

wondende op het adres: [adres], [land],

hierna te noemen: de veroordeelde.

Als raadsman van de veroordeelde heeft zich gesteld mr. J.H. van Dijk, advocaat te Haarlem.

Feiten

Het gerechtshof Amsterdam heeft aan de veroordeelde bij arrest van 15 juni 2021 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van € 286.579,-. Daarbij is bepaald dat, bij gebreke van betaling en verhaal, de maximale duur van de gijzeling ten hoogste 1080 dagen bedraagt. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.

De veroordeelde heeft tot 17 augustus 2022, zijnde de datum van indiening van de vordering, niets betaald.

Procedure

De vordering van de officier van justitie is op 17 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

De rechtbank heeft de vordering op de openbare terechtzittingen van 8 november 2022, 3 januari 2023, 21 maart 2023, 28 november 2023 en 12 december 2023 behandeld.

De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman van veroordeelde, mr. J.H. van Dijk, en de officier van justitie op de terechtzittingen gehoord.

De veroordeelde is niet op de zittingen verschenen.

Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 540 dagen.

Standpunt van de veroordeelde

Namens de veroordeelde is bepleit de vordering af te wijzen.

Daartoe is op de terechtzitting van 3 januari 2023 aangevoerd dat de veroordeelde niet in staat is te betalen. De veroordeelde beschikt weliswaar over twee stuks onroerend goed in [land], maar dit betreffen huizen van geringe waarde. De veroordeelde is daarnaast langere tijd mantelzorger geweest, waarvoor hij een uitkering heeft ontvangen. Nadat deze uitkering is stopgezet, beschikt de veroordeelde niet meer over inkomen.

Nadat het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2023 (en 21 maart 2023) is aangehouden, is namens de veroordeelde op de terechtzitting van 28 november 2023 aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de veroordeelde met het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) een betalingsregeling heeft getroffen en de eerste betaling in het kader van die betalingsregeling heeft voldaan.

Beoordeling

Vast staat dat de veroordeelde tot 17 augustus 2022 niet heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen.

Verder staat vast dat de veroordeelde en het CJIB op 18 oktober 2023 een betalingsregeling hebben getroffen, inhoudende dat de veroordeelde vanaf 18 november 2023 voor de periode van een jaar elke maand een bedrag van € 100,- betaalt en de verplichting voor veroordeelde dat hij na dit jaar opnieuw een betalingsregeling met het CJIB treft.

Op de terechtzitting van 28 november 2023 heeft de officier van justitie contact opgenomen met het CJIB en aan de rechtbank medegedeeld dat de eerste maandelijkse betaling van veroordeelde niet door het CJIB is ontvangen. De rechtbank heeft daarop besloten dat het onderzoek wordt aangehouden, tot de terechtzitting van 12 december 2023 en dat veroordeelde voor 5 december 2023 een betaling van € 100,- aan het CJIB moet hebben te verricht.

Op 4 december 2023 heeft de officier van justitie via e-mail aan de griffier van de rechtbank medegedeeld dat het CJIB de eerste betaling van € 100,- van de veroordeelde heeft ontvangen.

Daarmee is aannemelijk geworden dat veroordeelde wil betalen en is er voldoende vertrouwen dat hij de overeengekomen betalingsregeling zal nakomen. De vordering tot het mogen toepassen van gijzeling zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst de vordering af.

Deze beslissing is gegeven door

mr. R.A. Sipkens, voorzitter,

mrs. J.G. Vegter en C.A.R. Bleijendaal, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,

en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.

Artikel delen