Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/4020 en 21/4101
(gemachtigden: mr. F.P. Heijne en mr. C. Lahaije),
AB Bewindvoering B.V., eiseres II (hierna: AB Bewindvoering)
(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
samen ook: eisers
en
(gemachtigde: mr. H.J. Arnold).
1.1In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van Bea Zorg en AB Bewindvoering tegen de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (het pgb) van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) over de jaren 2019 en 2020. [naam 1] heeft vanwege een verstandelijke handicap een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (de Wlz). Aan [naam 1] is een pgb toegekend op grond van de Wlz voor het zorgprofiel Wonen met begeleiding en verzorging. [naam 1] is budgethouder van haar pgb, wat inhoudt dat zij met het haar toegekende pgb haar eigen zorg kan inkopen. Sinds 5 september 2018 kocht [naam 1] haar zorg in bij Bea Zorg. AB Bewindvoering is sinds 19 maart 2019 de bewindvoerder en mentor van [naam 1] en is belast met het beheer van het pgb. Voor die datum was MetRespect bewindvoerder en mentor.
1.2Omdat bij het Zorgkantoor meldingen over Bea Zorg binnenkwamen en mede daardoor een vermoeden van fraude is ontstaan, is het Zorgkantoor eind januari/begin februari 2020 een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de declaraties van Bea Zorg bij veertien budgethouders. Op 7 oktober 2019 heeft het Zorgkantoor een huisbezoek gebracht aan [naam 1] , waarbij haar vragen zijn gesteld over onder andere de door Bea Zorg verleende zorg. Het Zorgkantoor heeft in het rapport van voorlopige bevindingen van 19 mei 2020 de resultaten van het fraudeonderzoek neergelegd. De conclusies van het voorlopige rapport zijn – kort gezegd – dat de feitelijke en terechte levering van de zorg niet kan worden vastgesteld, dat er leemtes zijn in de dossiervoering en dat er sprake lijkt te zijn van een belangenverstrengeling tussen AB Bewindvoering en Bea Zorg. Gelet op de bevindingen en het structurele karakter daarvan is volgens het Zorgkantoor sprake van fraude.
1.3Het Zorgkantoor heeft naar aanleiding van het fraudeonderzoek [naam 1] verzocht om haar pgb-administratie te overleggen. Op 11 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met mevrouw [naam 2] van AB Bewindvoering. Op 13 augustus 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden met mevrouw [naam 3] van AB Bewindvoering. Met het besluit van 25 augustus 2020 (het primaire besluit) is het pgb van [naam 1] stopgezetn
per 1 oktober 2020. per 1 januari 2019.
1.4Het Zorgkantoor heeft op 16 september 2020 het definitieve rapport van bevindingen in het kader van het fraudeonderzoek opgemaakt en met de brieven van 20 oktober 2020 aangekondigd de schade met betrekking tot alle veertien budgethouders, in totaal € 950.906,56 op Bea Zorg en/of AB Bewindvoering te willen verhalen. [naam 1] heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bea Zorg en AB Bewindvoering hebben als derde belanghebbende ook bezwaar gemaakt.
1.5Met de brief van 1 maart 2021 heeft Bea Zorg het Zorgkantoor in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar. Op 19 maart 2021 heeft Bea Zorg beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op veertien bezwaarschriften. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/1696.
1.6Het Zorgkantoor heeft met het besluit van 1 juli 2021 (het bestreden besluit) de bezwaren van [naam 1] , Bea Zorg en AB Bewindvoering ongegrond verklaard. [naam 1] heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Bea Zorg heeft het beroep tegen het bestreden besluit gehandhaafd. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/4020. AB Bewindvoering heeft ook beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AMS 21/4101.
1.7Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
1.8De rechtbank heeft de beroepen op 24 mei 2022 op zitting behandeldn
De zaken zijn op zitting gevoegd behandeld met de zaken AMS 21/1696, 21/4103, 21/4018 en 21/4100 en na de zitting weer gesplitst.
2.1Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of in het concrete geval van [naam 1] het pgb mocht worden stopgezet, ingetrokken en teruggevorderd, overweegt de rechtbank het volgende. Het dossier van [naam 1] is één van de 14 dossiers waarin het Zorgkantoor, mede naar aanleiding van het grote fraudeonderzoek, het pgb heeft ingetrokken en teruggevorderd. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraken van 25 april 2022n
ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242.
2.2Met betrekking tot het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken.n
ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 2.1 t/m 2.4.
2.3Ook ten aanzien van de omvang van het geding verwijst de rechtbank naar haar oordeel in de genoemde uitspraken.n
ECLI:NL:RBAMS:2022:2241 en ECLI:NL:RBAMS:2022:2242, rechtsoverwegingen 3.1 t/m 3.3. ECLI:NL:RBMNE:2022:477. In de uitspraak van 14 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2408.
Concrete overwegingen over deze zaak
1.
3.1Het Zorgkantoor heeft het pgb van [naam 1] ingetrokken op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg (de Rlz), omdat [naam 1] zich niet zou hebben gehouden aan de pgb-verplichtingen.n
Het Zorgkantoor verwijst in zijn besluiten naar de artikelen 5.16, 5.17, 5.18, 5.20, tweede lid, sub b, en 5.23 van de Rlz en naar 4:48 en 4:69 van de Awb.
3.2In het dossier van [naam 1] concludeert het Zorgkantoor in hoofdlijnen specifiek het volgende:
( a) De declaraties wijken af van de feitelijk geleverde uren. Er worden namelijk structureel meer uren gedeclareerd dan feitelijk geleverd.
( b) De gedeclareerde zorg is (deels) geen Wlz-zorg. Er worden uren gedeclareerd voor administratieve werkzaamheden (contacten met bewindvoerders/mentoren, rapporteren van zorg en voorbereiden/uitvoeren/nawerken van evaluatiegesprekken).n
Telefoongesprek AB Bewindvoering van 6 augustus 2020 en verklaringen [naam 1] tijdens huisbezoek van 7 oktober 2019. Verklaringen [naam 1] tijdens huisbezoek van 7 oktober 2019. Op grond van artikel 5.16, vierde lid, van de Rlz.
( c) De zorgdocumenten geven een onjuiste voorstelling van zaken en komen daarnaast ook niet overeen met de declaraties. De zorg in de zorgbeschrijving en nadere toelichting is omvangrijker omschreven dan in werkelijkheid wordt geleverd. Uit de facturen, urenspecificaties en de zorgarrangementen volgt dat er alleen begeleiding (BEG) is geleverd, terwijl uit de zorgbeschrijving blijkt dat er persoonlijke verzorging (PV), huishoudelijke hulp (HH), begeleiding individueel (BEG-I) en begeleiding groep (BEG-GR) zou worden geleverd.n
Zorgbeschrijving 17 december 2018. Op grond van artikel 5.18, onder c, van de Rlz.
( d) De declaraties werden niet gezien en zijn niet ondertekend door [naam 1] . Zij zag alleen de zorgarrangementen en tekende deze. Deze declaratiewijze duidt op een gebrekkige controle door de bewindvoerder en geeft een valse voorstelling van zaken.
Kan het onderzoek van het Zorgkantoor de conclusies dragen?
4.1In deze zaak gaat het erom of de intrekking (en terugvordering) van het pgb van [naam 1] terecht is. De rechtbank merkt allereerst op dat het hier gaat om een besluit tot intrekking van de pgb verleningsbeschikking ten nadele van de verzekerde en dat is een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking of wijziging is voldaan in beginsel op het Zorgkantoor.n
ECLI:NL:CRVB:2022:250, rechtsoverweging 3.4 en 3.5.
4.2De rechtbank is – alles overziend – van oordeel dat het Zorgkantoor onvoldoende bewijs heeft geleverd om de getrokken conclusies en daarmee de intrekking van het pgb te onderbouwen. Zoals het Zorgkantoor erkent, is de administratie van Bea Zorg (op papier) namelijk nagenoeg sluitend. Dat betekent dat gekeken moet worden of dat wat er concreet ligt voldoende is om aan de sluitende administratie te doen twijfelen. Met betrekking tot de conclusie dat de zorgdocumenten een onjuiste voorstelling van zaken geven en niet overeen komen met de feitelijke situatie oordeelt de rechtbank als volgt. In de eerder aangehaalde uitspraken van 25 april 2022 heeft de rechtbank overwogen dat uit de uitspraak van de Raad van 16 februari 2022n
ECLI:NL:CRVB:2022:250.
4.3In het geval van [naam 1] betekent dit volgens de rechtbank het volgende. In het dossier van [naam 1] bevinden zich verschillende zorg gerelateerde documenten. Uit het budgetplan van 29 november 2018 volgt dat PV, BEG-I, BEG-GRn
Begeleiding groep. Beschermd wonen. Begeleiding met verblijf.
Feitelijke zorglevering
5.1Ook met betrekking tot de conclusie dat er structureel meer uren zijn gedeclareerd dan feitelijk geleverd, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs aan ten grondslag ligt. Het Zorgkantoor baseert zich hiervoor voornamelijk op de verklaringen van [naam 1]n
Tijdens het huisbezoek van 7 oktober 2019. Zie o.a. de notities van AB Bewindvoering van 2 juli 2020, 18 maart 2021 en 12 mei 2021.
De rechtbank maakt bovendien kanttekeningen bij de wijze waarop de gesprekken zijn gevoerd. De budgethouders hebben hun verklaringen afgelegd buiten de aanwezigheid van een (wettelijk) vertegenwoordiger. Ook is hen vooraf niet goed duidelijk gemaakt waar het gesprek op zag en wat daarvan de gevolgen konden zijn. Niet meegedeeld is dat de gesprekken werden opgenomen. Wat door de budgethouders is verklaard, is door het Zorgkantoor voor waar aangenomen en is ten onrechte niet nader onderzocht.
Deels geen Wlz-zorg
6. Het Zorgkantoor heeft zich op het standpunt gesteld dat de geleverde zorg (deels) geen Wlz-zorg is. De rechtbank stelt voorop dat op basis van alle verklaringen in het dossier en de evaluaties van de geleverde zorg aannemelijk is dat de door Bea Zorg geleverde zorg onder Wlz-zorg valt. De rechtbank leest daarin juist een langdurige zorg- en begeleidingsbehoefte bij [naam 1] , waarin Bea Zorg voorziet. Een volledige intrekking van het pgb, zoals hier aan de orde, is dan ook niet gerechtvaardigd. Het Zorgkantoor heeft zijn conclusies dat het (deels) niet om Wlz-zorg ging gebaseerd op verklaringen van [naam 1]n
Huisbezoek van 7 oktober 2019. Telefoongesprek met AB Bewindvoering van 6 augustus 2020 ( [naam 9] ) en 11 augustus 2020 ( [naam 2] ).
Wijze van declareren
7.1Over de wijze van declareren – namelijk het alleen laten tekenen van de zorgarrangementen en niet tevens van de bijbehorende specificaties en facturen door de budgethouder of namens hem zijn bewindvoerder – verwijst de rechtbank weer naar de uitspraken van 25 april 2022. Uit de notities van AB Bewindvoering blijkt dat er regelmatig contact was met [naam 1] , dat de facturen maandelijks werden besproken en gecontroleerd. Ook uit de e-mails over openstaande facturen blijkt dat dit wordt nagevraagd door de bewindvoerder. Bewindvoerder [naam 3] verklaart in het gesprek van 13 augustus 2020 dat het niet is voorgekomen dat de declaraties niet overeenkomen met de feitelijke levering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het enkel ondertekenen door de budgethouder van het zorgarrangement en niet tevens de facturen niet in lijn is met de afspraken uit de zorgovereenkomst, maar dat dit niet dermate ernstig is dat daaruit kan worden afgeleid dat de zorg niet is geleverd of dat dit op zichzelf aanleiding voor intrekking vormt. De suggestie van het Zorgkantoor dat dit een manier was om de budgethouders buiten spel te zetten, volgt de rechtbank niet.
7.2De rechtbank is concluderend van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van een sluitende administratie, er meer bewijs nodig is dan in dit dossier aanwezig, om tot de conclusie te kunnen komen dat de facturatie en/of administratie niet klopt. Op basis van het (beperkte) onderzoek, zoals dat heeft plaatsgevonden, kan het Zorgkantoor dus niet – achteraf – de conclusies trekken zoals het heeft gedaan. Er waren vermoedens die aanleiding gaven voor onderzoek, maar het door het Zorgkantoor verrichte onderzoek heeft te weinig concreet bewijs opgeleverd om op basis daarvan harde conclusies te trekken over de geleverde zorg. Het Zorgkantoor is derhalve niet in de bewijslast geslaagd om het pgb lager vast te kunnen stellen of in te trekken. Dat betekent dat de beroepen gegrond zijn. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer besproken te worden.
Conclusie
8.1De rechtbank komt tot de conclusie dat het Zorgkantoor niet heeft voldaan aan zijn bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat [naam 1] zich niet heeft gehouden aan de verplichtingen behorende bij een pgb over de jaren 2019 en 2020. De aan Bea Zorg en AB Bewindvoering gemaakte verwijten zijn onvoldoende hard gemaakt. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8.2De rechtbank ziet geen aanleiding om het Zorgkantoor in de gelegenheid te stellen alsnog het nodige onderzoek te laten doen om het bestreden besluit te voorzien van een deugdelijke feitelijke grondslag. De rechtbank zal het primaire besluit onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats zal treden van het vernietigde bestreden besluit.
8.3Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Zorgkantoor aan Bea Zorg en AB Bewindvoering het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.4De rechtbank veroordeelt het Zorgkantoor in de door Bea Zorg en AB Bewindvoering gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,‑). Omdat ook het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, komen ook de proceskosten van de bezwaarfase voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1. De proceskostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.059,-.
Schadevergoeding
9.1Bea Zorg heeft gevraagd om vergoeding van de schade, die zij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden.
9.2Naar het oordeel van de rechtbank is dit een verzoek als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91 van deze wet. Zoals op de zitting met partijen is besproken zal de rechtbank in een afzonderlijke uitspraak over dit verzoek oordelen. Het onderzoek zal daartoe – voor zover het ziet op het deel van dit schadeverzoek – worden heropend onder een nieuw procedurenummer. In die zaak zal dan uitsluitend het verzoek om schadevergoeding ter beoordeling staan.
De rechtbank
In de zaak AMS 21/4020:
verklaart het beroep gegrond;
stelt de door het Zorgkantoor verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
herroept het primaire besluit;
bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder een nieuw procedurenummer ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding;
draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 360,- aan Bea Zorg te vergoeden;
veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van Bea Zorg tot een bedrag van € 2.059,-.
In de zaak AMS 21/4101:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
herroept het primaire besluit;
draagt het Zorgkantoor op het betaalde griffierecht van € 360,- aan AB Bewindvoering te vergoeden;
veroordeelt het Zorgkantoor in de proceskosten van AB Bewindvoering tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.