Zaaknr. 13/04846
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 6 juni 2014 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[eiser]
tegen
[verweerder] n
In de cassatiedagvaarding aangeduid als “[verweerder]”. Uit het verbeterarrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 september 2013 blijkt dat de juiste naam “[verweerder]” is.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het hof – met toepassing van de (uitstel)termijnen voor memories zoals bepaald in art. 2.10-2.12 van het Procesreglement voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het pilotreglement) – terecht heeft geoordeeld dat eiser tot cassatie, [eiser], niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep nu hij niet tijdig van grieven heeft gediend.
1. Procesverloop n
Gelet op de in cassatie voorliggende vraag laat ik vermelding van de door de kantonrechter vastgestelde feiten achterwege. Zie voor het procesverloop in hoger beroep het in cassatie bestreden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juni 2013, zoals verbeterd bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 september 2013.
1.1 Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 27 september 2012 (zaaknummer 744158/346) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, [eiser] veroordeeld tot – kort samengevat – betaling aan verweerder in cassatie, [verweerder], van een bedrag van € 79.466,45, vermeerderd met rente en kosten.
1.2 [eiser] is bij exploot van 21 december 2012 van dat vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, met dagvaarding van [verweerder] tegen de roldatum 5 februari 2013. De zaak is vervolgens op de rol ingeschreven. Nadat aan [eiser] eenmaal een uitstel van zes weken en vervolgens een uitstel van vier weken was verleend voor het nemen van de memorie van grieven, heeft [eiser] niet van grieven gediend. Op de rol van 16 april 2013 heeft de rolraadsheer ambtshalve akte van niet-dienen verleend aan [verweerder]. Vervolgens heeft het hof bij arrest van 4 juni 2013, zoals verbeterd bij arrest van 10 september 2013, geoordeeld dat [eiser] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep omdat hij geen grieven heeft aangevoerd.
Het tijdign
De cassatiedagvaarding is op 4 september 2013 uitgebracht.
ingestelde cassatieberoep richt zich tegen deze beslissing. [verweerder] is in de cassatieprocedure niet verschenen.2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel, dat drie klachten (a-c)n
Zie de cassatiedagvaarding onder 3.
bevat, is kennelijk gericht tegen de rolbeslissing van 16 april 2013 (zie hiervoor onder 1.2) en de op die rolbeslissing voortbouwende rechtsoverwegingen 3.1-3.3 van het arrest van 4 juni 2013. Daarin heeft het hof als volgt geoordeeld:“3.1. [eiser] heeft tegen het beroepen vonnis geen grieven aangevoerd. Dit brengt mee dat [eiser] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
3.2. Uit het voorgaande volgt dat het hof niet toekomt aan enige beoordeling van de beslissingen in het vonnis waarvan beroep.
3.3. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.”
2.2 Het cassatiemiddel klaagt – zakelijk weergegeven – dat het hof a. het procesverloop in appel onvolledig heeft weergegeven, b. ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiser] afdoende gelegenheid is geboden zijn grieven kenbaar te maken, en c. [eiser] ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven pleidooi te vragen.
2.3 Kern van het middel is de klacht dat de rolraadsheer, ondanks een op 17 maart 2013 door [eiser] gedaan verzoek tot uitstel van zes weken voor het nemen van een memorie van grieven, met toepassing van het pilotreglement akte niet-dienen heeft verleend op de rolzitting van 16 april 2013.
2.4 [eiser] heeft in dat kader onder meer aangevoerd dat het hof ten onrechte niet bij de weergave van het procesverloop in hoger beroep heeft vermeld dat [eiser] heeft getracht uitstel te verkrijgen voor het indienen van zijn memorie van grieven, dat [eiser] op goede gronden heeft gemeend tot het vragen van uitstel gerechtigd te zijn, en dat het hof op de uitstel- en herzieningsverzoeken van [eiser] niet of niet naar behoren heeft gerespondeerdn
Zie o.m. de cassatiedagvaarding onder 8.
.2.5 Uit het ambtshalve door mij opgevraagde roljournaaln
Als bijlage aan deze conclusie gehecht.
blijkt dat de zaak op de in de appeldagvaarding genoemde roldatum van 5 februari 2013 bij het hof is aangebracht en is ingeschreven op de rol. Vervolgens is aan [eiser] een (ambtshalve) uitstel verleend van zes weken voor het nemen van de memorie van grieven tot 19 maart 2013.2.6 [eiser] heeft op 17 maart 2013 door middel van een H5 formulier een (nader) uitstel verzocht van zes weken vanaf 19 maart 2013. Dit – met behulp van de door de Rechtspraak aan de advocatuur ter beschikking gestelde internet applicatie “loket rechtspraak” gegenereerde – formulier verwijst automatisch naar art. 2.11 van het landelijk rolreglement voor de gerechtshoven doordat het melding maakt van een eerste uitstelverzoek van zes weken, aldus [eiser]n
Zie de cassatiedagvaarding onder 11.g. Zie ook de laatste regel van het H5 formulier van 17 maart 2013 (overgelegd als processtuk nr. 24 in het A-dossier).
.2.7 Uit het roljournaal blijkt dat de zaak vervolgens is geplaatst op de rol van 16 april 2013 (vier weken na 19 maart) voor het nemen van de memorie van grieven.
2.8 Op 15 april 2013 heeft [eiser] door middel van een H5 formulier een uitstel verzocht van vier weken. Ook dit formulier verwijst automatisch naar art. 2.11 van het landelijk rolreglement voor de gerechtshoven doordat het melding maakt van een tweede uitstelverzoek van vier weken, aldus [eiser]n
Zie de cassatiedagvaarding onder 11.i. Zie ook de laatste regel van het H5 formulier van 15 april 2013 (overgelegd als processtuk nr. 25 in het A-dossier).
.2.9 Vervolgens heeft de rolraadsheer ter rolle van 16 april 2013 geconstateerd dat de memorie van grieven niet is genomen en heeft hij ambtshalve akte niet-dienen verleend.
Op het roljournaal staat vermeld dat het uitstelverzoek van appellant van vier weken niet mogelijk is.
2.10 De advocaat van [eiser] heeft daarop bij brief van 1 mei 2013n
Overgelegd als processtuk nr. 26 in het A-dossier.
het volgende aan het hof bericht:“(…)
Er is iets fout gegaan met bovengenoemde procedure.
De zaak is op 16 april jl. ambtshalve akte niet dienen gezet.
De zaak is op 5 februari 2013 geïntroduceerd. De zaak is vervolgens ambtshalve op 19 maart voor het nemen van memorie van grieven geplaatst en op die roldatum is door mij 6 weken uitstel gevraagd tot de rolzitting van 30 april jl. 30 april jl. was het Koninginnedag en was de griffie onbemand.
Gezien het roljournaal zijn er bijzondere regels gehanteerd die voor mij in ieder geval onbegrijpelijk zijn.
Daarnaast heb ik vernomen dat mijn cliënt met spoed in het ziekenhuis is opgenomen voor een levensbedreigende ziekte. Gisteren heb ik per mail mogen vernemen dat hij op 8 mei aanstaande met spoed een operatie moet ondergaan.
Aannemende dat er of door mij of door de roladministratie abusievelijk een fout is begaan vraag ik u dringend als beleefd om een en ander te herstellen. De wederpartij is door mij geïnformeerd inzake de toestand van mijn cliënt [eiser].
(…).”
2.11 Op 4 mei 2013 heeft [eiser] een H16 formulier (“niet geregeld verzoek”) bij het hof ingediendn
Overgelegd als processtuk nr. 27 in het A-dossier.
, waarin de volgende toelichting wordt gegeven:“Client heeft vorige week schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de genomen ambtshalve akte niet dienen. Tot op heden heeft client nog niets mogen vernemen.
Gezien de gemoedstoestand van client vanwege de geconstateerde levensbedreigende ziekte, is uitsluitsel van het bezwaar wenselijk.”
2.12 Vervolgens heeft de advocaat van [eiser] per brief van 7 mei 2013n
Overgelegd als processtuk nr. 28 in het A-dossier.
– onder meer – het volgende aan het hof bericht:“(…)
Op 19 maart zuivert de wederpartij het verleende verstek en ik vraag voorshands zes weken uitstel met overlegging van het procesdossier.
De gevraagde zes weken uitstel worden niet geblokkeerd bij het invullen van het rolformulier. In ieder geval staat op het roljournaal dat ik zes weken uitstel heb gevraagd voor het nemen van de memorie van grieven. Op grond van 2.11 van het rolreglement zou strikt genomen zes weken uitstel niet mogelijk mogen zijn bij het invullen van het rolformulier. Dit blijkt dus wel mogelijk te zijn. Vandaar dat ik aangenomen heb dat die zes weken zouden worden gehonoreerd.
Bij mailbericht op 10 april jl. ontving ik het bericht van cliënt dat hij de gemaakte afspraken geen gestand kon doen vanwege een medisch onderzoek gedurende de gehele maand. Zie hiervoor het aangehechte mailbericht.
Bij controle daarna van het roljournaal zag ik dat de procedure op de rol stond op 16 april jl. Niet realiserende dat dit vier weken was na het ingestuurde uitstel verzoek op 19 maart jl.
Ik heb aldus, gezien het bericht van cliënt uitstel verzocht voor vier weken conform het rolreglement punt 2.11. Dit verzoek heb ik aldus gewoon kunnen invullen. De wederpartij heb ik geïnformeerd over de reden van uitstel.
Inmiddels heb ik vernomen dat er inderdaad sprake[] is van een levensbedreigende ziekte bij mijn cliënt en wordt daarom op 8 mei aanstaande met spoed geopereerd.
Het misverstand is ontstaan doordat ik mijn uitstel verzoek gewoon heb kunnen invullen op zes weken en daardoor heb aangenomen dat dit zou worden gehonoreerd. Waarom geen vermelding in het roljournaal dat zes weken niet kan vanwege toepassing reglement 2.11. Waarom geen vermelding op het roljournaal van 5 februari jl. dat er zes weken uitstel is verleend voor het nemen van de memorie van grieven. Er staat alleen de vermelding verstek verleend. Ook op de roldatum van 19 maart jl. staat niet de vermelding “aantal aanhoudingen 1x”.
Dat ik door de omstandigheden het juiste verloop van de procedure heb miskend, is mijn cliënt daarvan de dupe. Ik had een afspraak met cliënt al begin april om te komen tot het concipiëren en indienen van de memorie van grieven. Dat dit niet heeft plaatsgevonden laat duidelijk zijn door de plotselinge omstandigheden.
Had ik op 16 april jl. aan u deze omstandigheden kenbaar gemaakt, dat is wel gebeurd naar de advocaat van de wederpartij, dan was in alle redelijkheid de procedure op de slaaprol beland in afwachting van hetgeen mijn cliënt stond te gebeuren.
Het is daarom dat ik alsnog verzoek om mijn gevraagde uitstel te honoreren, gezien het belang van mijn cliënt.
(…)”
2.13 Nadien heeft [eiser] nog een – op 21 mei 2013 ter griffie van het hof ingekomen – verzoek ingediendn
Overgelegd als processtuk nr. 29 in het A-dossier.
, strekkende tot wraking van de rolraadsheer in verband met het uitblijven van een reactie op de brief van 7 mei 2013.Dit wrakingsverzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van het hof van 28 mei 2013n
Zie het bericht namens de wrakingskamer van 24 mei 2013, overgelegd als processtuk nr. 30 in het A‑dossier.
. Tijdens deze zitting heeft [eiser] verklaard het wrakingsverzoek in te trekken, nu hem uit de schriftelijke reactie van de rolraadsheer is gebleken dat de brief van 7 mei 2013 nimmer op het hof is ontvangennZie de beslissing van de wrakingskamer van 3 juni 2013, rov. 2.3, overgelegd als processtuk nr. 32 in het A‑dossier.
.Pilotreglement
2.14 Sinds 1 januari 2013 geldt bij het gerechtshof ’s-Hertogenboschn
Ook bij het gerechtshof Amsterdam geldt in het kader van een pilot een van het Landelijk procesreglement afwijkend procesreglement, dat overigens op een aantal punten van het reglement voor het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch verschilt. Beide pilotreglementen vormen, evenals alle andere landelijke procesreglementen, recht in de zin van art. 79 RO.
in het kader van een pilot voor alle civiele dagvaardingsprocedures een van het Landelijk procesreglementnVoluit: Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven.
afwijkend procesreglement. Dit, aangescherpte, procesreglement beoogt verkorting van de doorlooptijd van de civiele dagvaardingsprocedure. De pilot, die deel uitmaakt van het landelijke project Civiele procesinnovatie, zou in eerste instantie een jaar duren maar is inmiddels verlengd en is in 2014 in afwachting van de evaluatie van de pilot voor onbepaalde tijd voortgezet. De daarbij behorende procesreglementen zijn vooralsnog van kracht geblevennZie het nieuwsbericht op www.rechtspraak.nl van 22 november 2013.
.2.15 Het pilotreglement luidt – voor zover thans van belang – als volgt (de afwijkingen ten opzichte van het Landelijk geldende procesreglement geef ik cursief weern
De op www.rechtspraak.nl gepubliceerde versie van het pilotreglement geeft in ‘blauw’ de afwijkingen aan ten opzichte van het Landelijk geldende procesreglement.
):“1.2 Begripsbepalingen
(…)
h. bericht: een stuk dat een voorstel, verzoek, opgave of mededeling betreffende de procesvoering in een zaak bevat;
(…)
1.8 Berichtenverkeer
Behoudens in geval van bijzondere spoed, gebruikt een partij voor een aan het hof gericht bericht als bedoeld onder 1.2 onder h. een H-formulier. Indien een bericht niet door middel van het daartoe bestemde H-formulier ter kennis van het hof kan worden gebracht, kan dit ook per telefax worden toegezonden.
(…)
2.10 Termijnen voor memories
Voor memorie van grieven, memorie van antwoord en memorie van antwoord in het incidenteel beroep en memories na verwijzing door de Hoge Raad, wordt in bodemzaken een termijn van zes weken verleend en in kort geding een termijn van vier weken. (…)
2.11 Uitstel voor memories
Van de in 2.10 genoemde termijnen wordt nog eenmaal een uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.
2.12 Nader uitstel
Behoudens in de elders in dit reglement genoemde gevallen, wordt nader uitstel alleen verleend:
a. op eenstemmig verzoek van partijen of op verzoek van een of meer partijen op grond van klemmende redenen
b. Een dergelijk verzoek wordt ingediend, behandeld en beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.9 van dit reglement. De termijn van dit uitstel, indien verleend, is in beginsel niet langer dan de laatst verleende termijn voor het verrichten van de betreffende proceshandeling.
Een uitstel is in beginsel een normale termijn. Indien partijen een langer uitstel wensen, ligt doorhaling in de rede. Na doorhaling kan de zaak later weer op de rol geplaatst worden onder overlegging van de desbetreffende memorie of akte (zie artikel 8.3).”
2.16 Uit het pilotreglement volgt dat voor het nemen van een memorie van grieven in een bodemzaak na verlening van een eerste termijn van zes weken op grond van art. 2.10 in beginsel slechts een tweede uitstel op grond van art. 2.11 van vier weken kan worden verleend. Daarna kan blijkens de toelichting op art. 2.11 alleen nog een nader (derde) uitstel worden verkregen op uitdrukkelijk en gemotiveerd verzoek en in de in art. 2.12 genoemde gevallen. Dat laatste artikel noemt als gevallen voor nader uitstel een eenstemmig verzoek van partijen of een verzoek op grond van klemmende redenen.
2.17 [eiser] is in de procedure bij het hof vertegenwoordigd geweest door een advocaat. Op grond van zijn deskundigheid en kennis moet een advocaat zonder meer worden geacht op de hoogte te zijn van de ten aanzien van de procedure in hoger beroep geldende termijnen, alsmede van de verstrekkende gevolgen die zijn verbonden aan overschrijding daarvan. Wanneer echter sprake is van verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie kan het strikte handhaven van deze termijnen een onbillijkheid van overwegende aard opleverenn
Vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0721 (NJ 2013, 491), rov. 3.4.
.2.18 In het onderhavige geval heeft [eiser] op 17 maart 2013 door middel van een H5 formulier een uitstel verzocht van zes weken. Op grond van art. 2.11 van het pilotreglement was evenwel nog slechts een uitstel van vier weken mogelijk. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij op grond van het bepaalde in art. 1.8 van zowel het landelijk rolreglement als het pilotreglement verplicht was om zijn uitstelverzoeken aan het gerechtshof te richten met behulp van via de internet applicatie “loket rechtspraak” gegenereerde H-formulierenn
Zie de cassatiedagvaarding onder 6 en 12.
. Voorts heeft [eiser] aangevoerd dat hij bij de nakoming van die verplichting erop is gestuit dat wel het landelijk rolreglement naar “loket rechtspraak” was vertaald, maar het pilotreglement niet, en dat hij het H5 formulier heeft kunnen gebruiken ondanks de considerans van het pilotreglement, die luidt dat dit formulier niet meer kan worden gebruiktnDe considerans van het pilotreglement vermeldt: “(…) Als gevolg van deze aanpassingen kunnen ook de volgende H-formulieren niet meer worden gebruikt: H5 tweede uitstel (…)”.
.2.19 Ná het wijzen van het thans in cassatie bestreden arrest heeft het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch in een ander geval, waarin een advocaat eveneens ná inwerkintreding van het pilotreglement gebruik heeft kunnen maken van een H5 formulier voor een uitstelverzoek, het volgende geoordeeldn
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 januari 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:65 (Prg. 2014, 79), rov. 23.2.
:“Weliswaar mag de advocaat van appellant geacht worden op de hoogte te zijn van het bij dit hof geldende pilotreglement en had hij dus moeten weten dat vanaf 1 januari 2013 bij dit hof geen uitstel meer kon worden gevraagd door middel van een H5 formulier, maar genoemd H5 formulier was echter nog steeds digitaal beschikbaar zonder dat daarbij, anders dan thans het geval is, een waarschuwing, een zogenaamde ‘banner’, verscheen. Nadat de advocaat van appellant via dit formulier uitstel had gevraagd, gaf het roljournaal automatisch een uitstel van zes weken aan, terwijl dit volgens het geldende pilotreglement vier weken had moeten zijn. Dat de advocaat aldus op het verkeerde been is gezet, zoals hij in zijn brief van 4 december 2012 stelt, is alleszins voorstelbaar. Nu in het onderhavige geval bij de afronding van de neurologische rapportage de conclusies uit het psychiatrische deskundigenbericht van grote betekenis zullen zijn, acht het hof het op grond van de eisen van een goede procesorde van belang dat (de advocaat van) appellant – niet alleen aan de deskundige maar ook – aan het hof zijn standpunt over dit rapport kenbaar kan maken. In de gegeven omstandigheden weegt het recht van appellant om zijn standpunt over het deskundigenrapport in de procedure naar voren te kunnen brengen zwaarder dan een strikte naleving van het pilotprocesreglement.”
2.20 Ik meen dat ook [eiser] – in de bewoordingen van het hof in de hiervoor genoemde zaak – “op het verkeerde been is gezet” en dat hij er vanuit mocht gaan dat hij op basis van het op 17 maart 2013 ingediende H5 formulier een uitstel voor het nemen van de memorie van grieven zou krijgen van zes weken. Immers, de advocaat van [eiser] kon dat H5 formulier via “loket rechtspraak” genereren zonder dat daarbij een waarschuwing (in de vorm van een “banner”) verscheen, terwijl daarnaast op het aldus gegenereerde formulier wordt vermeld: “Verzoek eerste uitstel (art. 2.11) Zes weken (gewone zaak)”. In zoverre is m.i. sprake van verwarringwekkende informatie.
2.21 Daar komt bij dat toen de advocaat van [eiser] op 10 april 2013 een bepaald mailbericht van zijn cliënt had ontvangen en bij controle daarna van het roljournaal zag dat de procedure op de rol stond op 16 april 2013 (zie hiervoor onder 2.12), hij op 15 april 2013 via “loket rechtspraak” wederom via een H5 formulier zonder waarschuwing (in de vorm van een “banner”) een “Verzoek tweede uitstel (art. 2.11) Vier weken (gewone zaak)” heeft kunnen doen. Ook deze niet in de pilot voorziene uitstelmogelijkheid is gecreëerd door verwarringwekkende informatie van de Rechtspraak.
Onder die omstandigheden mocht [eiser] er op vertrouwen dat het gevraagde uitstel van vier weken daadwerkelijk aan hem zou worden verleendn
Vgl. ook hetgeen in de cassatiedagvaarding onder 13.b. en 14 wordt opgemerkt.
.2.22 Dit brengt m.i. met zich dat de op een strikte handhaving van de termijnen van het pilotreglement gebaseerde rolbeslissing van 16 april 2013 een onbillijkheid van overwegende aard oplevert, en dat de met elkaar samenhangende onderdelen a en b van het middel slagen. Onderdeel c behoeft derhalve geen bespreking.
2.23 Nu het middel terecht is voorgedragen, dienen de rolbeslissing van 16 april 2013 en het bestreden arrest te worden vernietigd.
Met betrekking tot de verwijzing bestaat er m.i. aanleiding om de zaak op de voet van art. 422a Rv. terug te wijzen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch omdat dit hof nog geen inhoudelijke beslissingen in deze zaak heeft gegeven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de rolbeslissing van 16 april 2013 en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juni 2013, zoals verbeterd bij arrest van dit hof van 10 september 2013, en tot terugwijzing naar dit hof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G