Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

ECLI:NL:HR:2014:1089

9 mei 2014

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

9 mei 2014

Eerste Kamer

nr. 13/01792

LZ/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[verzoeker],wonende te [woonplaats], Mexico,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaten: mr. B. Winters en mr. R.L.M.M. Tan,

t e g e n

mr. Robert Eric BLAAUW, in zijn hoedanigheid van curator van de ontbonden vennootschappen naar het recht van Curaҫao Zalinco N.V. en Ocana Corporation N.V.,kantoorhoudende te Curaҫao,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de curator.

Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaken A.R. 756/2009 en 38706/2009 van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen van 22 februari 2010 en 3 oktober 2011,

b. het vonnis in de zaak AR-38706/2009, H-126/2012 & 126A/2012 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 8 januari 2013.

Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.

Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De curator heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Beoordeling van het middel

3.1In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Verkort weergegeven gaat het om het volgende.

(i) Zalinco Corporation N.V. en Ocana Corporation N.V. (hierna samen: de vennootschappen) zijn opgericht in 1981. De activiteiten van de vennootschappen beperkten zich tot het aanhouden van bankrekeningen in diverse landen.

(ii) ATC Corporation Services (Curaçao) N.V. (hierna: ATC) was statutair directeur van de vennootschappen.

(iii) [verzoeker], zijn beide zusters (hierna: de zusters) en hun broer beschikten voor 2004 ieder over een ruime volmacht om de vennootschappen te vertegenwoordigen.

(iv) Op instructie van [verzoeker] heeft ATC de aandelen in beide vennootschappen voor 50% gesteld op naam van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) en voor 50% op naam van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]). In 2004 heeft [betrokkene 1] zijn aandelen aan de zusters verkocht en aan hen geleverd. De overdracht is door (onder meer) [verzoeker] en de vennootschappen tevergeefs in rechte aangevochten.

(v) In verband met de gerezen conflicten is ATC per 1 april 2005 afgetreden als bestuurder van de vennootschappen.

(vi) De zusters hebben vervolgens het gerecht verzocht de vennootschappen op de voet van art. 2:24 BW te ontbinden. Zij hebben daartoe gesteld dat zij evenals [verzoeker] voor 50% aandeelhouder zijn van de vennootschappen, dat [verzoeker] door middel van de statutair bestuurder ATC het bestuur over de vennootschappen voerde en daarbij met gebruikmaking van diverse volmachten vermogensbestanddelen aan de vennootschappen heeft onttrokken en ondanks herhaalde verzoeken nimmer rekening en verantwoording ter zake van het door hem gevoerde beheer heeft afgelegd, dat de vennootschappen na het aftreden van ATC geen bestuurders hebben en dat [verzoeker] niet wenst mee te werken aan de benoeming van een nieuwe directie. De vennootschappen zijn in deze procedure niet verschenen.

(vii) Bij beschikking van 12 april 2007 heeft het gerecht de vennootschappen ontbonden met benoeming van mr. R.E. Blaauw tot curator. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

3.2Het onderhavige geschil vloeit voort uit een tussen [verzoeker] en de zusters gerezen verschil van mening over de vraag wie aanspraak kan maken op de saldi van de door de ontbonden vennootschappen aangehouden bankrekeningen. Volgens de zusters zijn de vennootschappen opgericht in opdracht van hun vader met de bedoeling dat de van de vader afkomstige, op de rekeningen gestorte, gelden en geldswaarden gelijkelijk ten goede zouden komen aan zijn vier kinderen. Volgens [verzoeker] zijn de vennootschappen door hem zelf opgericht om (een deel van) zijn financiële zaken te regelen en was hij zelf vanaf de oprichting de begunstigde (beneficiary owner). Volgens hem werden de aandelen in beide vennootschappen voor hem gehouden door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], ieder voor 50 procent.

3.3De curator heeft het gerecht verzocht om onder anderen [verzoeker], diens broer en zusters en [betrokkene 1] te gelasten rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer over het vermogen en de bankrekeningen van de vennootschappen, om de daarbij behorende verificatoire bescheiden ter griffie te deponeren en het daaruit blijkende saldo vermeerderd met de wettelijke rente aan de curator te betalen. Voor zover van belang heeft het gerecht de verzoeken toegewezen, en heeft het jegens [verzoeker] aan de veroordeling een dwangsom verbonden van $ 250.000,-- per dag tot een maximum van $ 10.000.000,--.

3.4Het hof heeft het vonnis van het gerecht bevestigd. Daartoe heeft het onder meer overwogen dat [verzoeker] beheer heeft gevoerd over het vermogen van de vennootschappen. Volgens het hof moet ermee rekening worden gehouden dat de vier kinderen overeenkomstig het door de zusters ingenomen standpunt voor gelijke delen aandeelhouder waren en dat zij thans, na de ontbinding van de vennootschappen, voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het te vereffenen vermogen. De curator, die als vereffenaar zowel de belangen van de boedel als van de gezamenlijke schuldeisers behartigt en vertegenwoordigt, heeft bij zijn vordering klaarblijkelijk aansluiting gezocht bij zowel de wettelijke regeling van opdracht als die van gemeenschap. Volgens het hof is in het bijzonder van belang art. 3:173 BW, welk artikel inhoudt dat ieder der deelgenoten van een gemeenschap van degene onder hen die voor de overigen beheer heeft gevoerd, bij het einde daarvan rekening en verantwoording kan vorderen. Nu vaststaat dat de vennootschappen aan alle kinderen volmachten hebben verstrekt op grond waarvan zij beheer over bankrekeningen van de vennootschappen hebben gevoerd of kunnen voeren, komt de vordering van de curator tegen de vier kinderen (waaronder [verzoeker]) tot het afleggen van rekening en verantwoording gerechtvaardigd voor, aldus het hof. (rov. 4.3)

3.5De klacht van onderdeel I van het middel luidt in de kern dat het hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd voor het aannemen van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, althans dat het zijn oordeel van rov. 4.3 in het licht van door [verzoeker] gestelde omstandigheden ontoereikend heeft gemotiveerd. Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende tot uitgangspunt.

3.6Volgens vaste rechtspraak kan een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht (vgl. onder meer HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561, NJ 1995/548 en HR 8 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1911, NJ 1996/274). Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het over het vermogen van een ander gevoerd beheer, kan bijdragen dat sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een of meer in de wet geregelde gevallen waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Voor het overige is het antwoord op de vraag of een zodanige verantwoording geboden is, sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn onder meer: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.

Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat [verzoeker] gevolmachtigd was om gelden van de rekeningen van de vennootschappen op te nemen en zijn bevoegdheid ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend. Voorts staat vast dat ook aan de zusters en broer van [verzoeker] volmachten zijn verstrekt, dat de zusters mede-aandeelhouders zijn en dat verschil van mening bestaat over de herkomst en beoogde bestemming van de opgenomen gelden. De vennootschappen ontplooiden geen activiteiten en werden statutair bestuurd door een trustkantoor (ATC) waarvan onduidelijk is of het een daadwerkelijk toezichthoudende rol uitoefende. De curator, die buiten het geschil tussen [verzoeker] en diens zusters staat, dient de vennootschappen te vereffenen en heeft daarbij rekening te houden met de mogelijkheid dat de vier kinderen voor gelijke delen gerechtigd zijn tot het vermogen van de vennootschappen.

Het hof heeft de hiervoor in 3.6 vermelde maatstaven niet miskend door in deze omstandigheden, terecht en op goede gronden aansluiting zoekend bij de in de wet geregelde rechtsfiguren van opdracht en gemeenschap, een verplichting voor (ook) [verzoeker] aan te nemen tot het doen van rekening en verantwoording jegens de curator. Voor het overige is het oordeel van het hof verweven met waarderingen van feitelijke aard en is het begrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Hierop stuiten alle klachten van onderdeel I af.

3.8De in de onderdelen II-IV aangevoerde klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 380,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 9 mei 2014.

Artikel delen