zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer |
: Wahv 200.303.419/01 |
CJIB-nummer |
: 236778182 |
Uitspraak d.d. |
: 7 december 2022 |
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 9 september 2021, betreffende
gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 23 september 2020 om 20:06 uur op de Prins Bernhardlaan kruising Laan van Nieuw Oosteinde in Voorburg met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hij herhaalt daartoe de eerder aangevoerde bezwaren, te weten dat de betrokkene (het hof begrijpt: de bestuurder) in lijn met het arrest van dit hof van 8 september 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:7067) en gelet op de positie van het voertuig op de foto’s dient te worden aangemerkt als berijder van de voorsorteerstrook voor linksafslaand verkeer. Hij heeft niet de afslag genomen waarvoor de lichten op rood stonden. De gemachtigde voegt daaraan nog toe dat de feitcode niet gewijzigd kan worden naar R619 (“op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook aangeeft”), omdat de betrokkene van rijstrook is gewisseld vóór het kruispunt en er in het onderhavige geval geen sprake was van enig gevaar voor het overige verkeer zoals in de jurisprudentie van het hof is bepaald.
3. Het hof stelt het volgende voorop. In artikel 62 juncto artikel 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) is - voor zover hier van belang - bepaald dat een weggebruiker moet stoppen bij een driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalt. Het stoppen dient in dat geval te geschieden voor de voor de bestuurder bestemde stopstreep (artikel 79 van het RVV 1990). Voorts is in artikel 78 van het RVV 1990 bepaald dat bestuurders van een motorvoertuig die op een kruising een bepaalde richting willen volgen, gebruik moeten maken van de voorsorteerstrook waarin deze richting wordt aangegeven.
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding is met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto’s vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het rode licht reeds 5,9 seconden.
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.”
6. Het dossier bevat daarnaast twee foto’s van de gedraging. Deze foto’s zijn erg donker van kwaliteit en het heeft, ondanks het standpunt van de (gemachtigde van de) betrokkene, het openbaar ministerie niet genoopt tot het overleggen van kwalitatief betere foto’s. Uit deze foto’s kan het hof het volgende destilleren. Ter plaatse zijn er drie rijstroken. De rechter rijstrook is, zo begrijpt het hof ook uit het relaas van de gemachtigde, voor rechtdoorgaand en rechtsafslaand verkeer. Daarnaast zijn er twee rijstroken voor linksafslaand verkeer. Verder is te zien dat zich direct na de stopstreep een zebrapad bevindt. Op de eerste foto van de gedraging bevindt het voertuig van de betrokkene zich in de meest rechter rijstrook, de rijstrook voor rechtdoorgaand en rechtsafslaand verkeer. Het voertuig van de betrokkene bevond zich, gelet op de in onderlinge samenhang bekeken foto’s, op dat moment nog voor de stopstreep. Het verkeerslicht voor rechtdoor/rechtsaf straalt dan 5,9 seconden rood licht uit. Op deze foto stralen de beide verkeerslichten voor linksafslaand verkeer geel licht uit. Tussen de twee rijstroken voor linksaf enerzijds en de voorsorteerstrook voor rechtdoor/rechtsaf bevindt zich een dubbele doorgetrokken streep. Op foto twee stralen de verkeerslichten voor rechtdoor/rechtsaf 7,9 seconden rood licht uit en de verkeerslichten voor linksaf stralen dan (nog steeds) geel licht uit.
Het voertuig van de betrokkene bevindt zich dan in de tweede rijstrook voor linksaf. Daarbij is hij de stopstreep gepasseerd.
7. Op basis van de (kwalitatief slechte) foto’s in het dossier kan het hof niet vaststellen dat de onderhavige gedraging is verricht. Op deze foto’s is niet duidelijk te zien wanneer de betrokkene van de rijstrook voor rechtdoorgaand en rechtsafslaand verkeer is gewisseld naar de rijstrook voor linksafslaand verkeer. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de betrokkene het rode verkeerslicht heeft genegeerd, zodat de betrokkene de gedraging, zoals vermeld in de inleidende beschikking, niet heeft verricht.
8. Het voorgaande brengt echter niet mee dat de inleidende beschikking vernietigd dient te worden. Uitgaande van de lezing van de betrokkene is hij voor de stopstreep van rijstrook gewisseld. In de hoorzitting bij de officier van justitie, hetgeen ook bij de kantonrechter is herhaald, is echter aangevoerd dat de betrokkene, nadat hij de stopstreep en het stoplicht was gepasseerd, wisselde van rijstrook. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven op welk moment de betrokkene van rijstrook is gewisseld, omdat in beide gevallen niet de richting van de voorsorteerstrook is gevolgd.
9. Dat de ambtenaar in redelijkheid niet heeft kunnen overgaan tot het opleggen van een sanctie is niet gebleken. Uit de stukken volgt dat de bestuurder het voor linksafslaand verkeer bestemde, en dus gelet op zijn rijrichting het voor hem geldende, gele verkeerslicht heeft genegeerd en dat er, anders dan gemachtigde stelt, wel degelijk andere voertuigen zijn te zien. De omstandigheid dat het wisselen van rijstrook in de visie van de gemachtigde niet potentieel gevaarzettend is geweest, kan derhalve in alle redelijkheid niet worden gezegd.
10. Derhalve zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaren en de inleidende beschikking, voor zover daarin de feitcode R602 en als gedraging “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht” is opgenomen, wijzigen in de feitcode R619 met als gedraging: "op een kruispunt niet de richting volgen die het voorsorteervak aangeeft". Het is volgens vaste rechtspraak geoorloofd om de feitcode te wijzigen indien een betrokkene daardoor niet in zijn verdedigingsbelangen wordt geschaad. Daarvan is in dit geval sprake. De betrokkene wist waartegen hij zich moest verdedigen en de wijziging leidt niet tot een hoger sanctiebedrag. Het hof zal hiertoe dan ook overgaan en beslissen zoals hierna te melden.
11. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal vier punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.544,25 ((1,5 x € 541,- x 0,5) + (3 x €759,- x 0,5)).
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat daarin als feitcode en omschrijving van de gedraging worden opgenomen: feitcode R619: op een kruispunt niet de richting volgen die het voorsorteervak aangeeft;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.544,25.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Pranger als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.