Menu

Filter op
content
Omgevingsweb

ECLI:NL:RBAMS:2018:427

30 januari 2018

Jurisprudentie – Uitspraken

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummers: AMS 17/7176 en 17/7206

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2018 in de zaken tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)

en

de Vereniging van eigenaars van het gebouw [VvE] (VVE),

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

tegen

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Bouzahra).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], vergunninghouder te Amsterdam (gemachtigde: R. van Ligten van Blauwdruk Architecten te Amsterdam).

Partijen worden hierna [verzoeker] , VVE, [derde-partij] en het stadsdeel genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2017 (het bestreden besluit) heeft het stadsdeel een omgevingsvergunning verleend aan [derde-partij] voor het uitvoeren van funderingsherstel aan het pand [adres 1] te [plaats] .

[verzoeker] en de VVE hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2018. [verzoeker] is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Namens de VVE is [gemachtigde] , voorzitter van de VVE, verschenen. [derde-partij] is vertegenwoordig door zijn gemachtigde. Van de zijde van [derde-partij] zijn ook ir. Q. Wildeboer en [naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 2] , adviseur op constructief gebied.

Overwegingen

Inleiding

[derde-partij] is eigenaar van het pand [adres 1] te [plaats] . Dit pand is een rijksmonument. [derde-partij] heeft op 2 juni 2017 een aanvraag ingediend voor het uitvoeren van funderingsherstel ten behoeve van de woonfunctie. De werkzaamheden betreffen zowel de fundering van het voorpand als het achterpand en houden tevens het gedeeltelijk slopen van de keldervloer in. De vergunningaanvraag is op 16 oktober 2017 en (aangepast) op

31 oktober 2017 voorgelegd aan de Commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK) en deze heeft geconcludeerd dat de aanvraag voldoet aan de toetsingscriteria voor de activiteit ‘bouwen’ met inachtneming van de voorschriften die bij de omgevingsvergunning horen.

Bij besluit van 7 november 2017 heeft het stadsdeel de door [derde-partij] gevraagde omgevingsvergunning verleend voor activiteiten als bedoeld in

artikel 2.1, eerste lid, onder a en f, van de Wabon

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

.

2. [verzoeker] , eigenaar van het rijksmonument [adres 2] , en de VVE van het gemeentemonument [VvE] hebben als buren hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht de omgevingsvergunning op te schorten totdat op hun bezwaren is beslist en de door hen noodzakelijk geachte onderzoeken zijn afgerond.

Overgelegde rapportages met betrekking tot [adres 1]

Uit het funderingsonderzoek van [adres 1] door Fugro Geoservices B.V. van

13 april 2017 blijkt - onder meer - het volgende.

De panden [panden] zijn allemaal gebouwd in 1618. Normaliter werden

grachtenhuizen opgericht met eigen funderingen maar mogelijk zijn door de gelijktijdige

bouw gemeenschappelijke bouwmuren tussen de panden aanwezig. De fundering van

[adres 1] is niet hoger in te schatten als matig. De verwachting is dat de funderingskwaliteit van de belendende panden beduidend minder is. Verder bestaat er een sterk vermoeden dat de bouwmuren van het voorhuis gemeenschappelijk zijn met de buurpanden. Zekerheid hierover kan alleen worden verkregen door funderingsinspecties. Fugro adviseert om aan beide zijden van het voorhuis een funderingsinspectie te laten uitvoeren.

Uit het funderingsonderzoek van [adres 1] door Wareco B.V. van

17 augustus 2017 blijkt dat de fundering van het voorpand van [adres 1] , conform tabel 7 uit de F30-richtlijn als onvoldoende wordt beoordeeld. Wareco adviseert om de fundering van het voorpand te herstellen. Omdat het achterpand constructief is verbonden met het voorpand adviseert Wareco om naast het voorpand ook het achterpand in het herstelplan te betrekken. Het risico op schade bij herstel van de fundering blijft beperkt als voldoende afstand wordt gehandhaafd tussen de nieuwe palen en de bestaande palen. Dit is echter geen garantie voor het uitblijven van schade omdat ook de staat van de belendingen hierop van invloed zijn. Omdat [adres 1] minder snel zakt, zullen op langere termijn de buurpanden ook funderingsherstel nodig hebben.

Uit de memo van ir. Q. Wildeboer , adviseur bouwkundige constructies, van

11 december 2017 met bijlagen A en B blijkt dat sprake is van gemeenschappelijke bouwmuren tussen [adres 1] en de belendende panden. Ter zitting is van de zijde van [derde-partij] meegedeeld dat die muren rusten op een gemeenschappelijke fundering.

Standpunten [verzoeker] en de VVE

4.1 [verzoeker] laat sinds 1990 door Fugro van [panden] waterpassingsmetingen uitvoeren. De laatste heeft in 2016 plaatsgevonden, wat blijkt uit het Fugro rapport resultaten nauwkeurigheidswaterpassing van 21 juni 2016. Deze metingen in de periode 1990-2016 laten een gering en regelmatig verzakkingspatroon zien. Gelet hierop was [verzoeker] de mening toegedaan dat funderingsherstel van [adres 2] op korte termijn niet nodig zou zijn. Funderingsherstel bij [adres 1] zal echter, gelet op de gemeenschappelijke muren, leiden tot een (versnelde) scheefzakking en scheuren van en bij de belendende panden waardoor schade aan haar rijksmonument zal optreden en ook daar funderingsherstel noodzakelijk zal zijn. Volgens [verzoeker] is er geen aanvullend funderingsonderzoek gedaan terwijl Fugro dit wel heeft geadviseerd gelet op het vermoeden dat de bouwmuren in het voorhuis gemeenschappelijk kunnen zijn of dat twee afzonderlijke muren op dezelfde fundering kunnen staan. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden.

4.2De VVE brengt eensluidende bezwaren naar voren en betoogt daarnaast dat de buren van de belendende panden niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van de voorgenomen funderingswerkzaamheden en pas eind november 2017 een uitnodiging hebben ontvangen voor een 0-meting. Pas na aanvullend onderzoek van 12 december 2017 is gebleken dat sprake is van gemeenschappelijke bouwmuren. Bij de vergunningverlening is hiermee geen rekening gehouden omdat dat gegeven niet bekend was. Omdat dit nu wel bekend is, moet de VVE in de gelegenheid worden gesteld zelf nader onderzoek te doen en overleg te plegen welke invloed het opnieuw funderen van de gemeenschappelijk bouwmuur heeft op de fundering van het gemeentelijk monument [VvE] .

De beoordeling door de voorzieningenrechter

5.1Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.

5.2De voorzieningenrechter overweegt dat [adres 1] een rijksmonument is en dat de belendende panden eveneens rijks- of gemeentemonumenten zijn. Daarnaast is de zeventiende-eeuwse grachtengordel geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO.

5.3Het stadsdeel heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en f, van de Wabon

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.

. Dit betekent dat de artikelen 2.10 en 2.15 van de Wabo het toetsingskader biedenn

Zie de bijlage achter deze uitspraak.

.

5.4Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechtern

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:712.

strekt het vereiste van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder f, van de Wabo tot bescherming van de monumentale waarden van de als beschermd monument aangewezen panden. Dit vloeit voort uit artikel 2.15 van de Wabo waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

5.5De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de stukken noch op de zitting is gebleken dat [verzoeker] en de VVE betwisten dat het dat het stadsdeel de constructie-berekeningen op hoofdlijnen ten onrechte heeft goedgekeurd. De vraag die partijen echter verdeeld houdt, is of het belang van monumentenzorg op grond van artikel 2.15 van de Wabo het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning in dit geval de weg staat.

5.6Hoewel Fugro in zijn rapport van 13 april 2017 heeft aangegeven sterk het vermoeden te hebben dat de bouwmuren van het voorhuis van [adres 1] gemeenschappelijk zijn met die van de buurpanden en dat daarvoor nader funderingsonderzoek nodig is, blijkt eerst uit het memo van 11 december 2017 van ir. Q. Wildeboer dat inderdaad sprake is van gemeenschappelijke bouwmuren tussen de monumenten. Ook [derde-partij] gaat inmiddels uit van gemeenschappelijke muren en (hoogstwaarschijnlijk) een gemeenschappelijke fundering, zoals zijn gemachtigde heeft verklaard op de zitting.

Uit de omgevingsvergunning van 7 november 2017 blijkt niet dat de informatie de gemeenschappelijke bouwmuren door verweerder is meegewogen bij het verlenen van de vergunning. Het stadsdeel laat zich omtrent de aantasting van de monumentale waarden van het pand adviseren door de CRK, die in deze zaak heeft geadviseerd op 16 oktober 2017 en

6 november 2017. Deze adviezen bevinden zich niet in het dossier en desgevraagd op de zitting bleek geen van de partijen daarover te beschikken. Daarom valt niet te achterhalen of de CRK bij zijn advisering omtrent de belangen van de monumentenzorg rekening heeft gehouden met de gemeenschappelijke bouwmuur en/of fundering van de belendingen, die allebei ook monumenten zijn. Het is niet waarschijnlijk dat de CRK dat heeft gedaan omdat de informatie over de gemeenschappelijke bouwmuur pas dateert van na verlening van de vergunning. Bovendien wijkt de situatie ter plaatse af van wat in 1618 bij het bouwen van grachtenpanden gebruikelijk was, namelijk dat deze op eigen (niet gemeenschappelijke) funderingen werden gebouwd. Omdat niet blijkt dat bij de vergunningverlening rekening is gehouden met de gemeenschappelijke bouwmuur berust het besluit op onvoldoende onderzoek en een ondeugdelijke motivering ten aanzien van de vraag of het belang van de monumentenzorg zich tegen de vergunningverlening verzet.

5.8.De voorzieningenrechter overweegt voorts dat in het Beleidskader Monumentenn

Beleidskader Monumenten, op 14 oktober 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad onder nr. 142283.

is bepaald dat indien een object een gemeenschappelijke bouwmuur heeft, afstemming met de funderingssituatie van het belendende pand noodzakelijk is. Hoewel de gemachtigde van het stadsdeel op de zitting niet kon bevestigen dat dit beleidskader toepasselijk is, acht de voorzieningenrechter de stelling van [verzoeker] en de VVE, dat gelet op de gemeenschappelijke muren het uitvoeren van funderingsherstel bij [adres 1] (op termijn) gevolgen zal hebben voor de funderingssituatie van de belendende panden omdat deze sneller zakken dan [adres 1] , niet onaannemelijk. Dit blijkt immers ook uit het rapport van ir. Q Wildeboer van 8 augustus 2017. Dit kan ook gevolgen hebben voor de monumentale waarde van de belendende panden. Uit het bestreden besluit is niet kenbaar of hiermee rekening is gehouden. Dit is een gebrek in de motivering, dat in de bezwaarfase zal moeten worden hersteld.

5.9.Evenmin is in de vergunning gemotiveerd of met de staat van de fundering van [adres 1] – door Wareco gekwalificeerd als onvoldoende en door Fugro als matig – de noodzaak van funderingsherstel is gegeven. Dat de gemachtigde van het stadsdeel heeft verklaard dat monumentenzorg langs is geweest bij het pand aan de [adres 1] , alles goed heeft bevonden, maar dat dit niet is opgenomen in de vergunning, volstaat niet.

Conclusie

6.1De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit met de huidige motivering in bezwaar niet zal standhouden. Dit kan echter door het stadsdeel in zijn beslissing op de bezwaren van [verzoeker] en de VVE worden hersteld. Omdat onvoldoende is gebleken van deugdelijk onderzoek naar de belendende panden van [adres 1] en daarmee naar de belangen van monumentenzorg op grond van artikel 2.15 van de Wabo en omdat het uitvoeren van het funderingsherstel aan het monument onomkeerbaar is, wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening toe. Dat betekent dat [derde-partij] geen gebruik mag maken van de aan hem verleende vergunning tot zes weken nadat het stadsdeel op de bezwaren van [verzoeker] en de VVE heeft beslist.

6.2Omdat de gevraagde voorziening wordt toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat het stadsdeel aan [verzoeker] en de VVE het door hen betaalde griffierecht aan hen vergoedt.

De voorzieningenrechter veroordeelt het stadsdeel daarnaast in de door [verzoeker] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van

€ 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op

bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan [verzoeker] en

€ 333,- aan de VVE te vergoeden;

- veroordeelt het stadsdeel in de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van

€ 501,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit), de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet toekomen.

Op grond van artikel 2.15 van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van monumentenzorg zich hiertegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel delen