Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, voor zover het betreft:

  • een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: 1o. niet hoger dan 3 m, en 2o. de oppervlakte niet meer dan 15 m2;

  • een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen, ten behoeve van de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein, of ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting, tolheffing of het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen;

  • bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen;

  • ondergrondse buis- en leidingstelsels, met uitzondering van een buisleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen;

  • een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: 1o. niet hoger dan 2 m, en 2o. indien bovengronds geplaatst: de oppervlakte niet meer dan 4 m2;

  • een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan, alsmede de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

  • straatmeubilair.

Het gaat om een verzameling van bouwwerken, vaak in de openbare ruimte, ten dienste van het algemeen belang. Samengevat bouwwerken voor de beveiliging en regulering van diverse vormen van verkeer.

Onder de omschrijving hangen 7 verschillende typen bouwwerken, welke allemaal hun eigen kenmerken hebben om aangemerkt te kunnen worden als vergunningvrij.

Als eerste bouwwerk wordt genoemd een bouwwerk ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: niet hoger dan 3 meter, en de oppervlakte niet meer dan 15 m2. Onder deze bouwwerken vallen de elektriciteitshuisjes, de trafo’s maar ook de wachthokjes voor het openbaar vervoer (abri). Behoudens de maximale oppervlakte en hoogte worden daaraan geen verdere eisen gesteld. Het kan hier wel om gebouwen gaan, dit in tegenstelling tot het tweede type bouwwerk.

Het tweede type bouwwerk is een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het weren van voorwerpen die de veiligheid van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer in gevaar kunnen brengen, ten behoeve van de beveiliging van een weg, spoor- of waterweg of een spoorweg- of luchtvaartterrein, of ten behoeve van verkeersregeling, verkeersgeleiding, handhaving van verkeersregels, wegaanduiding, het opladen van accu’s van voertuigen, verlichting of tolheffing of het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om gebouwen maar om “andere bouwwerken geen gebouw zijnde”.

De omschrijving ‘’het verschaffen van toegang tot het openbaar vervoer of openbaar vervoersgebouwen’’ was noodzakelijk voor de toegangspoorten (ook wel “OV-chippoortjes” genoemd) die op vele stations geplaatst worden. Ook de bijbehorende scheidingwandjes vallen hieronder.

Ondanks dat de ov-toegangspoortjes vergunningvrij zijn heeft de gemeente wel een sturingsinstrument, de Wegenwet wat er op neer komt dat de openbaarheid van een weg gewaarborgd moet blijven.

Het geheel van station, het gebouw, de perrons en de toegangen hebben vaak een openbaar karakter, het betreft loopverbindingen tussen delen van het openbaar gebied. Het vervallen van deze loopverbindingen kan mogelijk in strijd zijn met het bestemmingsplan. En er kan op die grondslag handhavend worden opgetreden.

Ook de beveiliging op viaducten om te voorkomen dat men, al dan niet uit baldadigheid, zaken van het viaduct op de openbare weg kan gooien wordt hier genoemd als een bouwwerk welk vergunningvrij aangebracht kan worden.

De volgende categorie bouwwerken betreft de bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen. Veelal de bovenleidingen en seinpalen van het spoorwegennet in Nederland. Maar ook de bovenleidingen van de trolleybussen in Arnhem of de tram in Amsterdam.

Ook onder dit onderdeel vallen de ondergrondse buis- en leidingstelsels, met uitzondering van een buisleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Bijvoorbeeld het gemeentelijk rioleringsstelsel. De genoemde uitsluiting van buisleidingen heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen zoals aardgas en brandbare vloeistoffen.

Een container voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan als een vergunningvrij bouwwerk worden aangemerkt als het aan de volgende voorwaarden voldoet: niet hoger dan 2 meter, en indien bovengronds geplaatst, als de oppervlakte niet meer dan 4 m2 is. Op grond van de Wet milieubeheer wordt onder huishoudelijke afvalstoffen verstaan: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. Gemeenten kiezen steeds vaker voor ondergrondse verzamelpunten voor het huishoudelijk afval. Om reden van kostenbesparing, hygiëne maar ook vaak uit efficiëntie bij appartementengebouwen.

Lange tijd werd de ondergrondse container inclusief het deel dat boven de grond staat door de gemeente beschouwd als straatmeubilair en op die grond als een vergunningvrij bouwwerk aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft echter geoordeeld dat, gelet op de memorie van toelichting behorende bij het Bblb, ondergronds containers niet aangemerkt konden worden als straatmeubilair.1

Sedert 1994 is in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht fasegewijs een nieuw (gescheiden) huisafvalinzamelingssysteem ingevoerd. Per 40 woningen is voorzien in een afvalinzamelingslocatie, waarvan er binnen de gemeente in totaal ruim 200 zijn ingericht. Een afvalinzamelingslocatie wordt gevormd door een aantal containers, de zogenoemde conmatics. Een conmatic bestaat uit een ondergronds en een bovengronds gedeelte. Het ondergrondse gedeelte bestaat uit een metalen cilinder, van onderen afgesloten door een plaat, die 3 tot 5 meter diep de grond in gaat. De bovengrondse maten van de conmatic zijn 1,25 meter bij 1,25 meter bij 1,25 meter. Lediging van de conmatic geschiedt door een vuilniswagen, die aan de achterzijde is voorzien van een mechanisme waarmee de afsluitplaat door de cilinder omhoog kan worden getrokken. De betrokken afvalinzamelingslocatie bestaat uit één GFT-conmatic en twee conmatics voor huishoudelijk restafval.

De zienswijze van appellanten sub 2 dat voor het plaatsen van de conmatics geen bouwvergunning is vereist, omdat het straatmeubilair in de zin van


art. 43 lid 1 aanhef en onder f Woningwet


betreft, kan niet worden aanvaard. Zoals de Afdeling in eerdere zaken betreffende afvalcontainers reeds herhaaldelijk heeft geoordeeld, kunnen dergelijke bouwwerken niet onder het in de genoemde bepaling gebezigde begrip straatmeubilair worden gerangschikt. Blijkens de memorie van toelichting op de Woningwet moet bij de interpretatie van dit begrip worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke. Gelet op de ruimtelijke uitstraling en de grootte van de betrokken bouwwerken kunnen ook deze conmatics hier niet mee op één lijn worden gesteld. In het belang van de rechtsbescherming van de burger moet een restrictieve uitleg worden gegeven aan de in de Woningwet opgenomen uitzonderingen op het vereiste van een bouwvergunning.
2

Ook de zogenaamde Was-sirenes, het landelijke waarschuwings- en alarmeringssysteem, mogen zonder vergunning geplaatst worden, inclusief de bijbehorende bevestigingsconstructie. Een was-sirene is een elektronische sirene ten behoeve van het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten of de dreiging daarvan.

De laatste categorie bouwwerken die onder dit onderdeel valt is straatmeubilair. Straatmeubilair moet ruim worden opgevat. Het kan gaan om bankjes, prullenbakken, een straatlantaarn, een plantenbak, een hekje of een fietsenstalling. Bij straatmeubilair wordt over het algemeen een relatie gelegd met de openbare ruimte binnen de bebouwde kom. Maar dat hoeft niet. Ook een picknickset in het buitengebied kan als straatmeubilair worden aangemerkt.

[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwen van een picknickset omgevingsvergunningvrij is krachtens


artikel 2, aanhef en onderdeel 18, sub g, van bijlage II behorende bij het Bor


. Hij voert hiertoe aan dat een picknickset niet kan worden aangemerkt als straatmeubilair en dat de picknickset is gebouwd op gronden met de bestemming “Agrarisch met Waarden- Natuur en Landschapswaarden” waar volgens het bestemmingsplan niet mag worden gebouwd.

Het Bor bevat geen definitie van het begrip “straatmeubilair”. Volgens de nota van toelichting bij het Bor heeft in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van bijlage II bij het Bor een samenvoeging plaatsgevonden van


artikel 3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, onderdelen a, c en d, van het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken


(hierna: het Bblb) en is met het Bor niet beoogd een wijziging aan te brengen ten opzichte van het Bblb met betrekking tot de vraag wat onder straatmeubilair dient te worden verstaan (Stb. 2010, 143, blz. 152). Volgens de nota van toelichting bij het Bblb moet bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke (Stb. 2002, 410, blz. 38). Onder “straatmeubilair” moet volgens Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, worden verstaan “lantaarnpalen, banken e.d. die aan de openbare weg staan”.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht overwogen dat het bouwen van een picknickset op het perceel kan worden aangemerkt als het bouwen van straatmeubilair en dat het college derhalve niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het plaatsen van een picknickset op het perceel, nu het bouwen daarvan omgevingsvergunningvrij is, gelet op artikel 2, aanhef en onderdeel 18, sub g, van bijlage II van het Bor. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de picknickset ten behoeve van een openbare voorziening is gebouwd, nu het perceel, dat eigendom is van de gemeente en dat onder meer dient als startpunt voor wandelaars en dat door middel van een tourniquet toegankelijk is gemaakt, een openbaar karakter heeft.

Voor zover [appellant] betoogt dat de bouw van de picknickset in strijd is met artikel 36.3.1 van de planregels, nog daargelaten of die stelling juist is, faalt dit betoog reeds omdat de picknickset gelet op het voorgaande omgevingsvergunningvrij is.
3

Voor straatmeubilair zijn verder geen maten opgenomen. Het plaatsen van verlichting van 15 meter hoog om zodoende een plein te verlichten is ook straatmeubilair.

Dat het bij straatmeubilair wel moet gaan om plaatsing in het “openbaar gebied” volgt uit de volgende uitspraak.

Een exploitant van een sauna had een omgevingsvergunning gevraagd ter legalisering van de op het perceel reeds aanwezige containerruimte, overdekte rookruimte, buitensauna, lichtmasten, aanlegsteiger en aangebrachte verharding ten behoeve van een parkeerterrein. De vergunning werd geweigerd en de exploitant komt tenslotte terecht bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

Eén van de geschilpunten is de stelling dat voor de oprichting van de in het bouwplan opgenomen lichtmasten geen omgevingsvergunning is vereist, omdat de lichtmasten moeten worden aangemerkt als straatmeubilair.

De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State deelt deze opvatting niet.4

Het Bor bevat geen definitie van het begrip “straatmeubilair”. Volgens de nota van toelichting bij het Bor heeft in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van bijlage II bij het Bor een samenvoeging plaatsgevonden van artikel 3, eerste lid, onderdelen g en h, en derde lid, onderdelen a, c en d, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) en is met het Bor niet beoogd een wijziging aan te brengen ten opzichte van het Bblb met betrekking tot de vraag wat onder straatmeubilair dient te worden verstaan (Stb. 2010, 143, blz. 152). Volgens de nota van toelichting bij het Bblb moet bij straatmeubilair worden gedacht aan zitbanken, plantenbakken en dergelijke (Stb. 2002, 410, blz. 38). Onder straatmeubilair moet volgens Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal, worden verstaan “lantaarnpalen, banken e.d. die aan de openbare weg staan”.

De lichtmasten zijn verspreid over het perceel opgericht en zijn bedoeld om het terrein rondom de sauna te verlichten. Nu de lichtmasten niet dienen ter verlichting van de openbare weg kunnen deze lichtmasten niet worden aangemerkt als straatmeubilair als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, onder g, van bijlage II bij het Bor. De door B.M.G. Vastgoed aangehaalde uitspraak van de Afdeling in zaak nr. 201201000/1/A1 werpt hierop geen ander licht. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het in de rede ligt om lantaarnpalen die zijn bedoeld om de openbare weg te verlichten onder straatmeubilair als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel 18, van het Bor te begrijpen. Daarvan is in dit geval geen sprake.

1 Foto: Wabo Handboek, Dorp, stad & land.

2 Instantie: Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Zaaknummer: H01970601, datum: 09-07- 1998, vindplaats: AB 1998, 394.

3 ECLI:NL:RVS:2013:1755, Instantie Raad van State, Datum uitspraak 30-10-2013, Zaaknummer 201302805/1/ A1.

4 ECLI:NL:RVS:2016:924.