Voor gemeenten gelden specifieke financiële spelregels. Deze zijn vastgelegd in een bestuurlijk vastgestelde financiële verordening (‘Verordening op uitgangspunten voor het financieel beleid’), die in het algemeen niet ingericht is om ‘marktconform’ te acteren (in dit geval bedoeld om te kunnen concurreren met de markt).
Dat heeft er al toe geleid dat steeds meer gemeenten de spelregels in de verordening als ongemakkelijk ervaren. Het ongemakkelijke zit hem erin dat de spelregels leiden tot ‘onrendabele’ parkeervoorzieningen, veelal als gevolg van de te hanteren afschrijvingssystematiek (looptijd en restwaarde).
Met de financiële verordening die elke gemeente op grond van artikel 212 van de Gemeentewet moet vaststellen, regelt de raad op hoofdlijnen de spelregels voor het financiële beleid, het financiële beheer en de financiële organisatie. De verordening valt onder de rechtmatigheidscontrole van de accountant, als verplicht onderdeel van de reguliere accountantscontrole.
De raad kan met de verordening een bepalende invloed uitoefenen, zo ook met betrekking tot de afschrijvingstermijnen van de gemeentelijke bezittingen. De raad heeft daarbij in principe vrijheid om te bepalen, daarbij uiteraard wel blijvend binnen de geldende wettelijke kaders.
Het wettelijk kader wordt gevormd door het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Dit besluit kent echter geen regels voor een sluitend systeem waaraan afschrijvingen moeten voldoen. Wel zijn er kaders gesteld.
De belangrijkste kaders zijn:
De methoden volgens welke de afschrijvingen zijn berekend worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt aangegeven welke investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden geactiveerd en welke reserves hiervoor naar verwachting beschikbaar zullen zijn (art. 51).
Afschrijvingen vinden plaats onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (art. 64 lid 1).
Slechts om gegronde redenen mag de afschrijvingswijze gewijzigd worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet (art. 64 lid 2).
Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (art. 64 lid 3).
Op investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut kan extra worden afgeschreven (art. 64 lid 4).
De afschrijvingstermijn voor kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio is gelijk aan de looptijd van de lening (art. 64 lid 5).
De afschrijvingstermijn van kosten van onderzoek en ontwikkeling is ten hoogste vijf jaar (art. 64 lid 6).
Indien er sprake is van duurzame waardevermindering of indien het actief eerder buiten gebruik gesteld wordt, is het mogelijk om resultaatafhankelijk extra af te schrijven (art. 65 lid 1 en 3). In de meeste financiële verordeningen staat het volgende opgenomen:
Op vaste activa wordt lineair afgeschreven met ingang van het jaar na ingebruikname/voltooiing van het actief.
Voor het afschrijven van vaste activa worden de maximale termijnen gehanteerd zoals vermeld in een bij de verordening gevoegde bijlage (tabel afschrijvingstermijnen).
Bijdragen aan vaste activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd volgens bedoelde afschrijvingstermijnen, indien er sprake is van een investering door een derde, de investering bijdraagt aan de publieke taak, de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.
Indien een andere afschrijvingsmethodiek gehanteerd wordt dan hiervoor omschreven, dan zal dit afzonderlijk door het college ter vaststelling worden voorgelegd aan de raad.
De meest voorkomende, geconcretiseerde uitgangspunten met betrekking tot parkeergarages uit gemeentelijke financiële verordeningen zijn:
afschrijving in veertig jaar
restwaarde nihil (soms wordt de restwaarde gelijkgesteld aan de grondwaarde voor zover de grond voor de realisatie van de parkeergarage moest worden verworven of in de context van een onderhandeling met marktpartijen moest worden gewaardeerd)
Voorbeelden andere gemeenten
Hierna volgen een aantal voorbeelden van door verschillende gemeenten toegepaste structurele en incidentele aanpassingen van de financiële verordening in relatie tot parkeergarages:
De gemeente Utrecht heeft pas per 1 april 2010 voor parkeergarages en P+R-voorzieningen een veertigjarige levensduur en afschrijvingstermijn vastgesteld (was dertig jaar). Ook andere gemeenten hebben dit nog niet zo lang geleden gedaan (o.a. Apeldoorn in 2006).
De gemeente Enschede stelt de restwaarde van activa in principe op nul. Dit vanwege de stelling dat er een mate van onzekerheid is rond het bepalen van de restwaarde van een activum (restwaarden liggen in de verre toekomst en zijn onderhevig aan onzekere factoren vanuit de markt). Voor parkeergarage Heekplein is hierop een uitzondering gemaakt. Om de kapitaalslasten te beperken is een restwaarde gehanteerd, waarvoor separate goedkeuring van de Raad is verkregen. De argumentatie was: de H.J. van Heekgarage is een ondergrondse voorziening die zo specifiek is dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat er een andere faciliteit dan parkeren in wordt gehuisvest. Om deze reden stellen wij voor een restwaarde aan te houden, wat ook bij commerciële parkeergarages gebruikelijk is. Immers, ook na de beëindiging van de economische levensduur van veertig jaar behoudt deze voorziening haar waarde. De restwaarde hebben wij vastgesteld op 25% van de waarde van het casco (conform casussen elders in den lande, die vanuit het oogpunt van het BVV al bezien zijn), zijnde een bedrag van € 10,3 miljoen.
De gemeente Veenendaal heeft in 2009 haar afschrijving- en activabeleid aangepast voor onder andere parkeergarages, waarbij niet meer lineair maar annuïtair wordt afgeschreven, waarbij de kapitaalslasten worden toegerekend aan het moment van ingebruikname van het activum, en waarbij niet het renteomslagprincipe (jaarlijks vast te stellen), maar een vast rentepercentage wordt gehanteerd.
De gemeente Rotterdam heeft in het kader van een meerjaren-investeringsplan voor tientallen gebouwde parkeervoorzieningen (openbare garages, bewonersgarages en P+R-voorzieningen) de afschrijvingssystematiek voor deze parkeergarages gewijzigd van lineair naar annuïtair om daarmee het aandeel kapitaalslasten in het exploitatieresultaat van de eerste exploitatiejaren te beperken.
Behalve deze voorbeelden zien we in steeds meerdere mate een toepassing van een restwaarde om daarmee de kapitaalslasten te beperken. De meest voorkomende zijn:
25% van de stichtingskosten
15% van de WOZ-waarde