Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bijlage F , behorend bij artikel 17k, eerste en tweede lid, van het Waterleidingbesluit [Geldend t/m 30-06-2011]

Voorschriften ten behoeve van het uitvoeren van een risicoanalyse [Geldend t/m 30-06-2011]

Definitie van gebruikte termen:

  • a.

    dode leiding: leidinggedeelte waarin geen doorstroming met leidingwater plaatsvindt doordat op het uiteinde van dit leidinggedeelte geen tappunten zijn aangesloten;

  • b.

    biofilm: populatie van micro-organismen in een matrix van slijm, die aan het inwendige oppervlak van een installatie gehecht is;

  • c.

    hot spot: plaats in de drinkwater- of huishoudwaterinstallatie of in het warmwaterleidingnet, bedoeld in voorschrift 3.1, waar het leidingwater kan opwarmen tot boven 25 °C of waar het water in de warmwateruittapleiding niet afkoelt tot onder 25 °C.

Algemene voorschriften [Geldend t/m 30-06-2011]

Een risicoanalyse wordt uitgevoerd door achtereenvolgens een of meerdere van de volgende stappen te nemen:

  • 1.

    Inventarisatie van de tappunten op te verwachten aërosolvorming;

  • 2.

    Verzameling van gegevens met betrekking tot de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet;

  • 3.

    Verdeling van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet in hoofdfuncties;

  • 4.

    Risicoanalyse van component tot systeem.

Paragraaf 1. Inventarisatie van de tappunten op te verwachten aërosolvorming [Geldend t/m 30-06-2011]

1.1. Uitvoering van de inventarisatie [Geldend t/m 30-06-2011]

1.1.1. Voor de uitvoering van de inventarisatie geldt dat beoordeeld wordt in hoeverre bij gebruik van de tappunten, die deel uitmaken van een collectieve watervoorziening of collectief leidingnet of daarop zijn aangesloten, aërosolen en daardoor, al dan niet samen met andere micro-organismen, meegevoerde legionellabacteriën kunnen vrijkomen in hoeveelheden die in geval van inademing nadelige gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid (hierna: relevante hoeveelheden inadembare aërosolen).

1.1.2. Per tappunt worden de volgende aspecten vastgelegd:

  • plaats tappunt (omschrijving ruimte);

  • type tappunt (b.v. gootsteen, wastafel, bad, douche, brandslang);

  • beoordeling of bij gebruik relevante hoeveelheden inadembare aërosolen kunnen vrijkomen.

1.2. Preventie aan tappunten [Geldend t/m 30-06-2011]

1.2.1. Indien uit de uitvoering van voorschrift 1.1. blijkt dat één of meer tappunten aanwezig zijn waarbij relevante hoeveelheden inadembare aërosolen kunnen vrijkomen, wordt tenminste één van de volgende maatregelen getroffen:

  • a.

    de aërosolvormende tappunten worden verwijderd;

  • b.

    in de toevoer naar het betreffende tappunt wordt een behandelingstechniek toegepast waardoor legionellabacteriën die in de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet zijn gegroeid, in voldoende mate worden geëlimineerd. Op verzoek van de inspecteur wordt aangetoond dat deze techniek effectief is en geen onaanvaardbare neveneffecten heeft op de volksgezondheid of het milieu;

  • c.

    overeenkomstig de paragrafen 2 tot en met 5 van deze bijlage wordt een risicoanalyse uitgevoerd voor het leidinggedeelte tussen het (centraal) leveringspunt van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet en het betreffende tappunt. Een leidingdeel dat alleen niet-aërosolvormende tappunten voedt, mag worden uitgesloten van de risicoanalyse mits aan het begin van dit leidingdeel een controleerbare keerklep aanwezig is en de aftakking direct na het (centraal) leveringspunt is aangebracht;

  • d.

    overeenkomstig de paragrafen 2 tot en met 5 van deze bijlage wordt een risicoanalyse uitgevoerd voor de gehele collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet.

1.2.2. Indien een maatregel als bedoeld in voorschrift 1.2.1, onder a, b, of c, is getroffen, kan de risicoanalyse worden afgesloten met inachtneming van het gestelde in voorschrift 4.7.

1.2.3. Voor zover periodieke maatregelen nodig zijn om het risico op besmetting door de aërosolvormende tappunten te beheersen, wordt een beheersplan opgesteld en uitgevoerd overeenkomstig artikel 17l en verder van dit besluit.

Paragraaf 2. Verzameling van gegevens met betrekking tot de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet [Geldend t/m 30-06-2011]

2.1. Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot de installatie:

  • installatietekeningen of daaraan gelijkwaardige tekeningen, schema’s of beschrijvingen waaruit de leidingloop, de positie van toestellen en relevante appendages (terugstroombeveiligingen) en tappunten blijkt;

  • een overzicht van de gebruikte toestellen;

  • de bedrijfswijze en de temperatuurinstelling (ontwerp en praktijk);

  • de temperatuur van het leidingwater op tappunten die ver verwijderd zijn van het (centraal) leveringspunt of het warmwatertoestel, tappunten met een lange uittapleiding en tappunten die weinig gebruikt worden.

2.2. Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot de omgeving:

  • ruimtetemperaturen (ontwerp, maximum etmaalgemiddelde);

  • temperaturen boven verlaagde plafonds of in schachten of (technische) ruimten waar zich leidingen bevinden;

  • temperaturen in wanden, vloeren of plafonds waarin zich andere, warme leidingen bevinden.

2.3. Ten behoeve van de risicoanalyse worden tenminste de volgende gegevens verzameld met betrekking tot het gebruik:

  • bedrijfstijden, waaronder de perioden waarin de installatie niet wordt gebruikt vanwege bijvoorbeeld vakantie- of seizoenssluiting;

  • gebruiksfuncties van het gebouw (deel);

  • gebruiksfrequentie.

2.4. De onder 2.1 tot en met 2.3 genoemde gegevens zijn zodanig dat daaruit ten behoeve van de risicoanalyse de volgende gegevens kunnen worden afgeleid:

  • de functie van de installatiecomponent;

  • de materiële gegevens van de installatiecomponent;

  • de bedrijfswijze van de installatiecomponent;

  • de temperatuur van de installatiecomponent.

Paragraaf 3. Verdeling van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet in hoofdfuncties [Geldend t/m 30-06-2011]

3.1. Ten behoeve van de risicoanalyse wordt de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet in vijf hoofdfuncties verdeeld:

  • 1.

    de grondstof, zijnde de kwaliteit van het water op de plaats waar de installatie op de plaats van levering is aangesloten;

  • 2.

    de drinkwater- of huishoudwaterinstallatie, zijnde het leidingnet tussen het centrale leveringspunt en alle tappunten;

  • 3.

    de warmtapwaterbereiding, zijnde alle warmwatertoestellen en hun onderlinge verbinding door middel van leidingen;

  • 4.

    het warmwaterleidingnet, zijnde het leidingnet tussen de uitlaat van de warmtapwaterbereiding en alle tappunten, inclusief eventuele circulatiesystemen. Indien mengwatertoestellen worden toegepast, vallen hieronder zowel het mengwatertoestel als het distributiesysteem na het mengwatertoestel tot de tappunten;

  • 5.

    de tappunten, zijnde de punten waar water door de gebruiker getapt wordt en de punten waar water voor andere huishoudelijke doeleinden gebruikt wordt waardoor het met mensen in contact kan komen.

Paragraaf 4. Risicoanalyse van component tot systeem [Geldend t/m 30-06-2011]

4.1. In de risicoanalyse wordt per hoofdfunctie als genoemd in voorschrift 3.1, van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet bepaald of er sprake is van een risico op groei van eventueel aanwezige legionellabacteriën.

4.2. Bij de risicoanalyse wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    binnen de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet worden per hoofdfunctie als omschreven in voorschrift 3.1, componenten onderscheiden;

  • 2.

    vervolgens wordt per component een risicoanalyse uitgevoerd;

  • 3.

    daarna wordt per hoofdfunctie voor de gehele installatie een risicoanalyse uitgevoerd.

4.3.1 Bij de uitvoering van voorschrift 4.2, onder 1, wordt rekening gehouden met de volgende factoren die een verandering in de risicofactoren kunnen veroorzaken:

  • leidingvertakking. Het is hierbij met name van belang of de functie van een leiding en daarmee de gebruiksintensiteit verandert.

  • ruimte. Per ruimte wordt bezien of deze ruimte een verhoogde kans biedt op warme punten (hot spots) voor de drinkwaterinstallatieleidingen en warmwateruittapleidingen.

4.3.2. Toestellen worden als afzonderlijke componenten gezien.

4.3.3. De componenten worden genummerd, beginnend aan de inlaat van de hoofdfunctie en oplopend naar de eindpunten, en vervolgens op een rij gezet.

4.3.4. De nummering van de componenten wordt op het installatieschema ingetekend.

4.3.5. Per component worden de vereiste gegevens in een overzicht ingevuld.

4.3.6. De onder punt 4.3.5 bedoelde gegevens zijn:

  • unieke naam of omschrijving van de component;

  • functie, ter indicatie van de regelmaat en intensiteit van de doorstroming;

  • zichtbaarheid van de component. Indien componenten geheel in de gebouwconstructie zijn weggewerkt wordt dit vastgelegd;

  • waterinhoud van voorraadtoestellen en drinkwaterreservoirs;

  • aard van de ruimte(n), ter indicatie van te verwachten hoogste temperaturen;

  • dode leidingen;

  • hot spots;

  • omschrijving opvolgende leiding(en) / tappunt(en).

4.4. De risicobeschouwing per component van de collectieve watervoorziening of het collectieve leidingnet wordt gebaseerd op de in paragraaf 2 beschreven gegevens van de component. Op basis van deze gegevens worden de te verwachten (uiteenlopende) bedrijfstoestanden van de betreffende installatiecomponent bepaald. In combinatie met de hierbij behorende risicofactoren en risicokwalificatie, zoals gegeven in paragraaf 5, worden de risicokwalificatie en eventuele acties bepaald.

4.5. Om te bepalen welke redelijkerwijs te verwachten (combinatie van) bedrijfssituaties tot een maximaal risico op groei van legionellabacteriën kunnen leiden, wordt tenminste rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • bewoners-, gebruikers-, en beheerdersgedrag;

  • onjuist functioneren van installatiecomponenten.

4.6. Risicoanalyse per hoofdfunctie en voor de gehele installatie.

  • 1.

    De risicoanalyse voor de gehele installatie wordt gebaseerd op de risicobeschouwing per hoofdfunctie als genoemd in voorschrift 3.1.

  • 2.

    De risicoanalyse per hoofdfunctie kan op de volgende wijze geschieden:

    • de eenvoudige werkwijze, waarbij de eis geldt dat geen enkele component van de hoofdfunctie, na eventuele acties, een negatief risico-oordeel heeft;

    • de formele risicoanalyse, waarbij gebruik wordt gemaakt van de symboliek die in voorschrift 5.2 is gegeven. Hiertoe wordt het risico-oordeel dat eerder per component is bepaald gesommeerd volgens de regels die daarvoor zijn gegeven.

4.7. Vastlegging van de uitkomsten van de risicoanalyse.

De uitkomsten van de risicoanalyse, de daarbij gehanteerde gegevens en de eventueel genomen maatregelen worden schriftelijk vastgelegd met vermelding van datum, een aanduiding van de leidingwaterinstallatie waar de risicoanalyse betrekking op heeft, alsmede de naam en hoedanigheid van de persoon die de risicoanalyse heeft uitgevoerd.

Paragraaf 5. Bij de risicoanalyse te hanteren risicofactoren en risicokwalificatie [Geldend t/m 30-06-2011]

Bij de risicobeschouwing gaat de eigenaar uit van de risicofactoren die in voorschrift 5.1 zijn genoemd en van de in voorschrift 5.2 genoemde risicokwalificatie.

5.1. Risicofactoren [Geldend t/m 30-06-2011]

5.1.1. Bij de risicoanalyse wordt tenminste rekening gehouden met de volgende risicofactoren die vermeerdering van legionellabacteriën in leidingwatersystemen bevorderen:

  • een watertemperatuur tussen 25 en 50 °C;

  • stilstaand water;

  • lange verblijftijd;

  • biofilm en sediment.

5.1.2. Bij de risicoanalyse wordt tenminste rekening gehouden met de volgende risicobeperkende factoren:

  • watertemperaturen onder 20 °C;

  • watertemperaturen tussen 20 en 25 °C, voor zover er maximaal een week stilstand is en een goede doorstroming;

  • watertemperaturen boven 50 °C;

  • watertemperaturen boven 60 °C (in verband met afdoding; zie punt 5.1.3.);

  • doorstroming;

  • korte verblijftijd.

5.1.3. In gevallen waarin uit de risicobeschouwing blijkt dat zich voor legionella gunstige groeiomstandigheden voordoen en de eigenaar ervoor kiest om dit risico te beheersen door naverwarming of het wekelijks verhogen van de temperatuur van het leidingnet (thermische desinfectie), houdt de eigenaar daarbij één van de volgende verhoudingen van temperatuur en tijd aan:

Temperatuur

Naverwarmingstijd

standtijd t.b.v. wekelijkse thermische desinfectie

60 °C

10 minuten

20 minuten

65 °C

 1 minuut

10 minuten

70 °C

10 seconden

 5 minuten

5.1.4. Installaties worden zo ontworpen en bedreven dat temperaturen tussen 25 en 45 °C zoveel mogelijk worden vermeden, met name in combinatie met grote waterhoeveelheden, stilstaand water of lange verblijftijden.

Dit houdt in dat:

  • in zowel koud- als warmwatersystemen geen dode leidingen voorkomen;

  • opwarming van delen van drinkwater- of huishoudwaterinstallaties of van niet doorstroomde warmwateruittapleidingen tot boven 25 °C wordt voorkomen;

  • in geval van toepassing van alternatieve desinfecteermethoden, bij de risicobeschouwing de bij die methode aangetoonde verwijderings- of afdodingsfactoren worden gehanteerd, voor zover door beheersmaatregelen is gewaarborgd dat de methode in praktijk voortdurend deze mate van effectiviteit heeft.

5.1.5. Leidingen voor koud water die langer dan een week niet gebruikt worden, worden wekelijks gespoeld. Bij het spoelen wordt water getapt tot 10 seconden nadat een stabiele temperatuur is bereikt.

5.1.6. Leidingen voor warm water die langer dan een week niet gebruikt worden, worden wekelijks gespoeld. Bij het spoelen wordt water getapt tot 10 seconden nadat een stabiele temperatuur is bereikt.

5.2. Risicokwalificatie [Geldend t/m 30-06-2011]

Bij de risicokwalificatie wordt gebruik gemaakt van de symbolen + (afsterven legionellabacteriën), 0 (neutraal) en – (groei legionellabacteriën). Als referentie wordt uitgegaan van een concentratie van minder dan 100 kve/l. Hieronder wordt de betekenis van meerdere minnen en plussen gegeven.

Betekenis symbolen voor risicokwalificatie

Symbool

Betekenis

0

geen groei

kans op beperkte groei

– –

kans op matige groei

– – –

kans op grote groei

+

beperkte reductie

++

matige reductie

+++

grote reductie

Bij serieschakeling van componenten of clusters van componenten gelden de volgende rekenregels voor de symbolen:

  • 1.

    Als meerdere componenten of clusters minnen of nullen scoren wordt de totale score gegeven door de slechtste score in de reeks. De component met de meeste minnen bepaalt de totale score. Meerdere componenten met een negatieve score worden dus niet opgeteld.

  • 2.

    Als één of meer componenten gezamenlijk negatief scoren kan dit door één of meer plussen worden gecompenseerd. Bij serieschakeling van componenten met plussen mogen de positieve scores worden opgeteld.

  • 3.

    Een min kan uitsluitend stroomafwaarts worden gecompenseerd door een plus; er kunnen geen plussen worden «gespaard».

  • 4.

    Iedere hoofdfunctie dient aan de eis van een score 0 te voldoen.

Hierna wordt voor diverse combinaties van risicofactoren de risicokwalificatie gegeven.

Risicokwalificatie als functie van risicofactoren

Risicofactoren

Leidingvolume > 1 liter

Temperatuur (°C)

Duur temperatuur in component

Risicokwalificatie

(+ afsterven; – groei)

< 20 °C

onbeperkt

0

20 – 25

onbeperkt

01

> 25 – 45

< 2 dagen

02

> 25 – 45

> 2 dagen < 1 week

03

> 25 – 45

> 1 week

– – –

> 45 – 50

onbeperkt

– –

> 50 – 55

onbeperkt

0

> 55 – 60

> 1 uur

+

> 55 – 60

> 2 uur

++

> 55 – 60

> 3 uur

+++

> 60 – 65

> 3 min

+

> 60 – 65

> 5 min

++

> 60 – 65

> 10 min

+++

> 65 – 70

> 20 sec

+

> 65 – 70

> 40 sec

++

> 65 – 70

> 1 min

+++

Noten:

1. Bij temperaturen tussen 20 en 25 °C in combinatie met stilstand van langer dan een week of slechte doorstroming kan langzame uitgroei van de bacterie optreden tot boven de detectiegrens.

2. In dit temperatuurstraject wordt de risicokwalificatie «0» alleen gegeven in de situatie dat het water na die twee dagen overeenkomstig de in punt 5.1.3. gegeven standtijd tot een temperatuur van meer dan 60 °C verhit wordt. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan is er sprake van een langere duur van de periode met temperaturen tussen 25 en 45 °C en dient de risicokwalificatie te worden bepaald voor de gehele periode.

3. In dit temperatuurstraject wordt de risicokwalificatie «0» alleen gegeven in de situatie dat het water na die week overeenkomstig de in punt 5.1.3. gegeven standtijd tot een temperatuur van meer dan 60 °C verhit wordt. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan dan geldt een risicokwalificatie «– – –». Bij wekelijkse preventieve thermische desinfectie kan incidenteel een situatie ontstaan waarin legionellabacteriën in concentraties boven de detectiegrens voorkomen. Er is geen aanleiding om dan hoge concentraties te verwachten, zodat deze situaties als veilig kunnen worden beschouwd.

Voor leidingvolumes kleiner dan 1 liter is voor alle temperaturen boven 25° C de risicokwalificatie neutraal (0), mits sprake is van een goede doorstroming.

Informatie geldend op 03-07-2015

Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage

Geen

Overzicht van wijzigingen voor dit bijlage

(03-07-2015)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-07-2011

intrekking-regeling

18-07-2009

Stb. 2009, 370

30895

14-06-2011

Stb. 2011, 313

Alg. 1

28-12-2004

nieuw

26-10-2004

Stb. 2004, 576

16-12-2004

Stb. 2004, 736

Opmerkingen

  • 1) Besluit van rechtswege vervallen door het vervallen van de grondslag.