Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Bijlage 10b behorende bij artikel 2.16e, regels ten aanzien van het onderzoek naar maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik

1 Inleiding

Op grond van artikel 2.15, negende lid, onderdeel b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 2.16e, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dienen door de drijver van de inrichting verschillende gegevens en bescheiden te worden verstrekt. In deze bijlage worden de gegevens en bescheiden zoals opgenomen in artikel 2.16e en de benodigde onderbouwing hiervan verder uitgewerkt.

Er wordt daarbij specifiek ingegaan op de volgende onderdelen:

  • een beschrijving van de locatie en activiteit;

  • het energiegebruik van de inrichting;

  • een overzicht van de getroffen maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik;

  • een onderbouwing van het onderzoek naar de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik bestaande uit:

    • een analyse van het energiegebruik, waaronder een energiebalans en een opgave van de onbenutte warmtestromen;

    • een analyse van de productieapparatuur en installaties, waaronder een scan van de technische isolatie, een analyse van de aandrijfsystemen en een analyse van de op de basislijst opgenomen maatregelen;

    • inventarisatie kosteneffectieve maatregelen; en

    • een beschrijving van de structurele energiezorg.

Dit leidt tot een uitvoeringsplan met daarin overzicht van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik die nog niet zijn getroffen, maar wel zullen worden getroffen en het moment waarop die maatregelen zullen worden getroffen.

Het onderzoek bedoeld in artikel 2.15, negende lid, onderdeel b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient gericht te zijn op activiteit- en procesgebonden maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik en dus nadrukkelijk niet op maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik die zien op een gebouw of een deel van een gebouw (hierna: gebouwgebonden maatregelen) zoals bedoeld in artikel 2.15, negende lid, onderdeel a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Wanneer de maatregelen gekoppeld aan de activiteiten en processen effecten hebben op gebouwgebonden maatregelen, moeten deze wel worden betrokken in het onderzoek.

Invulling aan onderdelen van het onderzoek door het toepassen van een daartoe aangewezen energiebeheersysteem, milieubeheersysteem, keurmerk of recent energieonderzoek

Op grond van artikel 2.16e, derde en vierde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer kan aan verschillende van de in deze bijlage opgenomen onderdelen invulling worden gegeven door het toepassen van een energie- of milieubeheersysteem of een keurmerk. De eisen waaraan een energiebeheer- of milieubeheersysteem moet voldoen zijn opgenomen in artikel 2.16e, derde lid, onderdelen a en b, van de Activiteitenregeling milieubeheer.

De keurmerken, bedoeld in artikel 2.16e, vierde lid, zijn:

Tabel 1

Keurmerk

Naam

Bijzonderheden

1.

CO2 & Energie RI&E Creatieve Industrie niveau 3

2.

CO2 & Energie RI&E Creatieve Industrie niveau 4

3.

CO2-Prestatieladder niveau 3

4.

CO2-Prestatieladder niveau 4

5.

CO2-Prestatieladder niveau 5

6.

CO2-Reductiemanagement met ISO 14001

Alle niveaus

7.

Erkend Duurzaam Plus

8.

Erkend Duurzaam Premium

9.

Fastlane met EED-aanvullingen

Bij de onderdelen van de bijlage waar door middel van een energiebeheer- of milieubeheersysteem, of een keurmerk invulling aan kan worden gegeven, is dit aangegeven.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van bijlage 10b kan invulling worden geven aan de volgende onderdelen:

  • 2. Beschrijving locatie en activiteiten;

  • 5.1 (beschrijving van energie- en procesmonitoring);

  • 5.2 (weergave energiegebruik inclusief energiebalans);

  • 5.4 (analyse en conclusie energie- en warmtegebruik); en

  • 6.1 (beschrijving en analyse van het proces, productieapparatuur en -installaties).

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer kan daarnaast ook invulling worden gegeven aan onderdeel 8 (basischeck structurele energiezorg).

Het bevoegd gezag kan instemmen met het verstrekken van een recent energieonderzoek of specifieke onderdelen van een recent energieonderzoek om te voldoen aan artikel 2.15, negende lid, onderdeel b, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, wanneer dit onderzoek of de onderdelen ervan voldoen aan de eisen die aan het onderzoek worden gesteld op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.16e van de Activiteitenregeling milieubeheer en deze bijlage, behorende bij artikel 2.16e van de Activiteitenregeling milieubeheer.

Beleidsverklaring en TIPCheck

Voor twee specifieke onderdelen van het onderzoek, te weten de scan van de technische isolatie en de analyse aandrijfsystemen kan invulling worden gegeven door het overleggen van een Beleidsverklaring. Daarnaast kan aan de scan van de technische isolatie ook invulling worden gegeven door het overleggen van een TIPCheck-onderzoek als dit onderzoek ten hoogste twee jaar voorafgaand aan het moment van indiening is uitgevoerd. De beide instrumenten worden verder toegelicht bij de onderdelen waarvoor de Beleidsverklaring en de TIPCheck van toepassing is.

2 Beschrijving locatie en activiteit (artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel d)

Er wordt een beschrijving van de locatie van de inrichting gegeven. Hierbij wordt ingegaan op de soort bedrijfsactiviteiten die verricht worden binnen de inrichting. Ook wordt inzichtelijk gemaakt welke processen, installaties, gebouwen en welke vormen van intern transport binnen de inrichting aanwezig zijn.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van deze bijlage kan invulling worden geven aan dit onderdeel.

3 Energiegebruik inrichting (artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel e)

Het energiegebruik van de inrichting wordt uitgedrukt in kilowattuur elektriciteit en kubieke meters aardgasequivalent gemeten over enig kalenderjaar (artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel e, van de Activiteitenregeling milieubeheer). Bij het omrekenen van brandstoffen naar aardgasequivalenten, zoals bedoeld in artikel 2.16d, tweede lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer, wordt ook de onderste verbrandingswaarde van die brandstof opgegeven. Het energiegebruik wordt bepaald met inbegrip van de energie die op de locatie wordt geproduceerd en gebruikt. Daarbij wordt gekeken naar de inkoop van energie en de (eventuele) productie van hernieuwbare energie en doorlevering.

4 Overzicht getroffen maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik (artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel f)

Onderdeel van de rapportage is een overzicht van de in de afgelopen periode getroffen maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik. Het gaat hierbij voor de rapportages die uiterlijk op 1 december 2023 moeten worden ingediend om de maatregelen die zijn getroffen vanaf 1 januari 2021 tot en met het moment van indiening. Voor een volgend rapportagemoment dient te worden gerapporteerd over de maatregelen die in de periode van vier jaar voorafgaand aan het moment van indienen van de rapportage zijn getroffen.

Per getroffen maatregel ter verduurzaming van het energiegebruik worden de volgende gegevens opgenomen:

  • het onderdeel van de inrichting waar de maatregel is getroffen;

  • een omschrijving van de getroffen maatregel en de toegepaste techniek;

  • het jaar waarin de maatregel is getroffen;

  • de benodigde kosteninvestering als gevolg van het treffen van de maatregel; en

  • de gerealiseerde jaarlijkse energiebesparing (in kWh elektriciteit, m3 aardgas, GJ warmte of in andere termen wanneer sprake is van andere energiedragers) en CO2-reductie (in tonnen vermeden CO2-emissie) ten opzichte van het referentiegebruik inclusief een onderbouwing hiervan.

De gerealiseerde jaarlijkse energiebesparing ten opzichte van het referentiegebruik is het verschil tussen het gemiddelde jaarlijkse gebruik na het treffen van de maatregel en het gemiddelde jaarlijkse referentiegebruik. Het te hanteren referentiegebruik hangt af van de situatie, waarbij de volgende situaties kunnen worden onderscheiden:

  • Een bestaand proces is geoptimaliseerd (bijvoorbeeld het toepassen van bewegingssensoren): de referentie is het historisch gemiddelde energiegebruik van het proces per jaar (in GJ);

  • Een bestaande installatie of een bestaand apparaat is voor het einde van de levensduur vervangen: de referentie is het historisch gemiddelde energiegebruik van de vervangen installatie of het vervangen apparaat per jaar (in GJ);

  • Een bestaande installatie of een bestaand apparaat is aan het einde van de levensduur vervangen: de referentie is het gemiddelde energiegebruik per jaar (in GJ) van installaties of apparaten die op het moment van vervanging gangbaar waren op de markt of aan de minimale energieprestatie-eisen voldeden (bijvoorbeeld volgens richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (hierna: Ecodesign-richtlijn

    Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PbEU L 285).

    );

  • Nieuwbouw of uitbreiding van een bestaand proces: de referentie is het gemiddelde energiegebruik per jaar (in GJ) van installaties of apparaten die op het moment van nieuwbouw of uitbreiding van een bestaand proces gangbaar waren op de markt of aan de minimale energieprestatie-eisen voldeden (bijvoorbeeld volgens de Ecodesign-richtlijn).

5 Analyse van het energiegebruik (inclusief eigen energieproductie) (artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel h, sub 1)

De analyse van het energiegebruik bestaat uit:

  • een beschrijving van de toepassing zijnde energie- en procesmonitoring (ten behoeve van energie-efficiëntieverbetering);

  • een weergave van het energiegebruik inclusief energiebalans;

  • een opgave van onbenutte warmtestromen; en

  • een analyse en bijbehorende conclusie over het energie- en warmtegebruik.

De verschillende onderdelen die samen de analyse van het energiegebruik vormen worden hieronder beschreven.

5.1 Beschrijving van energie- en procesmonitoring

Er wordt beschreven welk energie- en procesmonitoringsysteem wordt toegepast. Daarbij wordt aangegeven waar zich eventuele tussenmeters bevinden.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van deze bijlage kan invulling worden gegeven aan dit onderdeel.

5.2 Weergave energiegebruik inclusief energiebalans

De weergave van het energiegebruik moet bestaan uit een tweetal onderdelen namelijk; een nadere onderbouwing van het energiegebruik en een energiebalans. Beide onderdelen worden hierna kort besproken.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van deze bijlage kan invulling worden gegeven aan dit onderdeel.

5.2.1 Nadere onderbouwing van het energiegebruik

Het energiegebruik dient nader te worden onderbouwd aan de hand van energiegebruiksprofielen en prestatiematen. Energiegebruiksprofielen zijn een weergave van het energiegebruik, in de vorm van een grafiek of tabel, van alle energiedragers (bijvoorbeeld elektriciteit, aardgas en motorbrandstoffen) inclusief eventuele omzettingen (bijvoorbeeld warmte) binnen de inrichting. Bij een constant gebruik van een energiedrager gedurende het jaar kan worden volstaan met een totaal gebruik per jaar.

De prestatiemaat is het energiegebruik per eenheid geproduceerd product of geleverde dienst. Bij beschikbare productbenchmarks kan hiermee een vergelijking worden gemaakt.

5.2.2 Energiebalans

In een energiebalans wordt voor de volgende onderdelen een uitsplitsing van het jaarlijks energiegebruik opgenomen, te weten: de activiteiten, de processen en ondersteunende faciliteiten (installaties) en het transport binnen de inrichting.

Voor de energiebalans gelden de volgende uitgangspunten:

  • de energiebalans geeft op schematische wijze een overzicht (matrixvorm) van alle energiestromen (en de grootte ervan) die de inrichting in- en uitgaan en die zij zelf opwekt of transformeert;

  • de verdeling van de belangrijkste energiestromen (voldoende representatief) naar functie of cluster van functies en alle omzettingen in eventuele andere energiedragers is zichtbaar. Het energiegebruik wordt hierbij uitgesplitst naar alle unieke en onderscheidende processtappen;

    • links in het schema staan de ingaande energiestromen (inkoop, eventuele eigen productie) in het kalenderjaar, bedoeld in onderdeel 2 van deze bijlage, als totaalwaarden in kWh, m3, GJ of in andere termen wanneer sprake is van andere energiedragers;

    • rechts in het schema staan alle uitgaande stromen van energiedragers;

    • in het midden staat de verdeling van de energiestromen naar functies (proces en utiliteit) en de omzetting naar andere energiedragers (bijvoorbeeld warmte) uitgedrukt in de bijbehorende eenheden;

  • een restpost van ten hoogste 10% onder de noemer ‘overig energiegebruik’ is acceptabel. Met de term overig energiegebruik wordt aangegeven dat het energiegebruik niet aan een bepaalde functie is toe te schrijven;

  • energiestromen kleiner dan 5% hoeven niet in de energiebalans te worden weergegeven;

  • voor warmtestromen worden de temperatuur, jaarlijkse hoeveelheid, medium (bijvoorbeeld rookgassen/water/condenserende stoom) en aanwezigheid (bijvoorbeeld continue of seizoensgebonden stromen) benoemd);

  • indien van toepassing, worden in dit schema ook eigen energieproductie (dit kan hernieuwbare energie betreffen), eventuele doorlevering aan derden en emissies opgenomen.

5.3 Opgave van onbenutte warmtestromen

Op basis van de balans wordt een verder gespecificeerde opgave van onbenutte warmtestromen aangeleverd. Een opgave van onbenutte warmtestromen bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een opgave van onbenutte warmtestromen met het temperatuurniveau die de warmte heeft als die vrij komt (dus niet de temperatuur waarop de warmte wordt geloosd). Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde temperatuur tijdens productie-uren (op het moment dat de warmte vrijkomt) met een opgave van de gebruikte onnauwkeurigheidsmarges;

  • de jaarlijks vrijkomende hoeveelheid warmte;

  • het warmtedragend medium (bijvoorbeeld rookgassen/water/condenserende stoom);

  • een beschrijving van de plek binnen de inrichting waar de warmte vrijkomt; en

  • een beschrijving van de beschikbaarheid van de warmtestroom (continu, seizoensgebonden, fluctuerend) uitgaande van een representatief productiejaar.

Ook wordt opgegeven wat de laagste temperatuur is waarop binnen de inrichting nog netto warmte kan worden ingezet.

5.4 Analyse en conclusie energie- en warmtegebruik

Naar aanleiding van de bovenstaande onderdelen van het onderzoek moet een analyse worden gemaakt ten aanzien van de verdere verduurzaming van het energie- en warmtegebruik van de inrichting. De analyse en de daaraan verbonden conclusies dienen als onderbouwing voor de eventueel te treffen (kosteneffectieve) maatregelen.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van deze bijlage kan invulling worden gegeven aan dit onderdeel.

6 Analyse productieapparatuur en installaties

Tot de onderbouwing van het onderzoek naar de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik, zoals opgenomen in artikel 2.16e, eerste lid, onderdeel h, van de Activiteitenregeling milieubeheer, behoort ook een analyse van de productieapparatuur en -installaties en het transport binnen de inrichting.

Hieruit volgt een lijst van mogelijke kosteneffectieve maatregelen (onderdeel 7 van deze bijlage). De analyse bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een beschrijving en analyse van het proces, productieapparatuur en -installaties, het transport binnen de inrichting en overige aan het proces gerelateerde faciliteiten;

  • een verduidelijking van de van toepassing zijnde Best Beschikbare Techniek (BBT)-conclusies uit de BREF’s

    BAT reference documents (BREF’s).

    Energie Efficiëntie en de verticale BREF’s;

  • een scan van de technische isolatie;

  • een analyse naar de elektrische aandrijfsystemen;

  • een analyse naar de maatregelen uit de basislijst.

De analyse dient te zijn gericht op de mogelijke verduurzaming van het energiegebruik van de productieapparatuur en installaties en leidt tot een conclusie hierover. De onderdelen worden hieronder verder uitgewerkt.

6.1 Beschrijving en analyse van het proces, productieapparatuur en -installaties

Er wordt een beschrijving gegeven en analyse gedaan van het proces, productieapparatuur en -installaties, intern transport en overige aan het proces gerelateerde faciliteiten. Hierbij moet aandacht worden besteed aan:

  • leeftijd en efficiëntie van apparatuur en installaties;

  • nullast-verliezen;

  • regeltechniek; en

  • aanwezige energie- en procesmonitoringsystemen.

Het gaat hierbij om een analyse naar mogelijke locatiespecifieke maatregelen die niet naar voren komen bij de analyse naar isolatie, aandrijfsystemen en basislijst in de onderdelen 6.3, 6.4 en 6.5 van deze bijlage.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem als bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer of een van de keurmerken zoals opgenomen in tabel 1 van deze bijlage kan invulling worden gegeven aan dit onderdeel.

6.2 BREF’s

Er wordt een verduidelijking van de van toepassing zijnde Best Beschikbare Techniek (BBT)-conclusies uit de BREF’s Energie Efficiëntie en de verticale BREF’s gegeven en een beschrijving van op welke wijze invulling wordt gegeven aan de BBT-conclusies wanneer er een relatie is met de maatregelen die in beeld gebracht worden met dit onderzoek (voor IPPC-bedrijven).

https://www.infomil.nl/onderwerpen/duurzaamheid-energie/ippc-installaties/brefs-bbt-conclusies/

6.3 Scan van de technische isolatie

Alle maatregelen die technisch en economisch haalbaar zijn op het gebied van technische isolatie – in ieder geval voor zover die zich binnen vijf jaar terugverdienen – worden in beeld gebracht aan de hand van de in deze paragraaf omschreven scan. Daarnaast wordt in beeld gebracht of de drijver van de inrichting heeft geborgd dat het ontwerp, het toepassen en het onderhouden van technische isolatie aandacht krijgt en of er via een plan-do-check-act cyclus wordt gewerkt aan het continu verbeteren en behouden van een goede kwaliteit van de technische isolatie. De in aanmerking komende installaties en het leidingwerk dient afdoende te worden geïsoleerd, voor zover de terugverdientijd van de isolatiemaatregelen ten hoogste vijf jaar bedraagt en rekening houdend met specifieke beperkingen.

Onder technische isolatie wordt verstaan de isolatie van:

  • warmte-installaties en het bijbehorende leidingwerk;

  • koude-installaties en het bijbehorende leidingwerk; en

  • opslagtanks en het bijbehorende leidingwerk.

De isolatie die is gerelateerd aan gebouwen maakt in principe geen deel uit van deze scan. In de scan moeten wel gebouwgebonden isolatiemaatregelen worden betrokken wanneer deze samenhangen met de activiteit- en procesgebonden maatregelen.

Deze scan bestaat uit:

  • een inventarisatie van installaties en leidingen die voor isolatie in aanmerking komen; en

  • een specificatie van besparingsmaatregelen.

Aan de scan van de technische isolatie kan ook invulling worden gegeven door het overleggen van een Beleidsverklaring of de resultaten van een TIPCheck-onderzoek

https://www.eiif.org/tipcheck

. Het TIPCheck-onderzoek kan worden gebruikt als dit onderzoek ten hoogste twee jaar voorafgaand aan het moment van het indienen van de rapportageverplichting is uitgevoerd (de verplichting bedoeld in artikel 2.15, negende en tiende lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer). Hierna wordt eerst ingegaan op de inventarisatie en specificatie en vervolgens op de Beleidsverklaring.

a. Inventarisatie van installaties en leidingen die voor isolatie in aanmerking komen

Alle installaties en leidingwerk die voor isolatie in aanmerking komen, worden in kaart gebracht aan de hand van de volgende uitgangspunten:

  • bij warmte-isolatie op basis van het ten hoogste toegestane warmteverlies per vierkante meter oppervlakte, per meter leidingwerk en/of per appendage;

  • bij koude-isolatie op basis van de minimale besparing op het energiegebruik van koel- of vriesinstallaties per vierkante meter oppervlakte, per meter leidingwerk en/of per appendage.

Daarbij wordt aangegeven welke andere, aanvullende aspecten van belang zijn voor het kunnen toepassen van isolatie, zodat rekening kan worden gehouden met specifieke beperkingen.

Bij alle isolatiewerken legt de drijver van de inrichting vast volgens welke norm de isolatiewerken worden uitgevoerd. Dit moet conform actuele normen en applicatierichtlijnen zijn.

b. Specificatie van isolatiemaatregelen

Met betrekking tot isolatiemaatregelen wordt het volgende in kaart gebracht:

  • ongeïsoleerde apparaten, opslagtanks, appendages en leidingwerk;

  • beschadigde of verwijderde isolatie en bekleding die moet worden hersteld;

  • isolatie die gebreken vertoont (bijvoorbeeld verminderde isolatiewaarde, ijsvorming, condensvorming);

  • oude isolatie die is gebaseerd op berekeningen die niet meer actueel zijn; en

  • nieuwe installaties en nieuw leidingwerk.

Er wordt vastgesteld waar isolatie moet worden verbeterd of aangebracht en daarbij wordt in kaart gebracht in hoeverre dat op een zelfstandig of op een natuurlijk moment kan gebeuren. Sommige maatregelen kunnen direct worden getroffen. Voor andere maatregelen kan het nodig zijn om te wachten tot een moment waarop een te isoleren procesdeel of leiding buiten bedrijf is. Denk bijvoorbeeld aan hete leidingen waarvan de isolatie moet worden hersteld.

Wanneer niet meer bekend is wat de isolatiewaarde is, moet er voor de uitgangssituatie bij de terugverdientijdberekening van uit worden gegaan dat de isolatie niet aanwezig is.

Als bekend is wat de isolatiewaarde is, maar wanneer die kan worden verbeterd, worden de investeringen en besparingen berekend ten opzichte van de bestaande isolatie. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de bestaande isolatie nog functioneert zoals oorspronkelijk was bedoeld. Hierbij moet gelet worden op eventuele schade aan de bekleding en de mogelijkheid van indringen van water.

Bij ruimtegebrek kan worden gekozen voor een (meestal duurder) isolatiemateriaal met dezelfde dikte maar met een hogere isolatiewaarde. Eventuele extra kosten worden, net als de kosten voor verwijdering van de oude isolatie, meegerekend bij het bepalen van de terugverdientijd.

Een soortgelijke berekening kan worden uitgevoerd voor na-isolatie van bijvoorbeeld stoomketels die matig geïsoleerd zijn of van bijvoorbeeld glycolvaten met glycol-water oplossingen voor koeldoeleinden.

Op basis van door de drijver van de inrichting opgestelde toetsingscriteria maken installaties, leidingwerk en appendages, waarbij afwijkingen worden geconstateerd, deel uit van de in onderdeel 7 van deze bijlage geïdentificeerde kosteneffectieve maatregelen.

c. Beleidsverklaring technische isolatie

Aan de scan van de technische isolatie kan ook invulling worden gegeven door het overleggen van een Beleidsverklaring over het bedrijfsbeleid met betrekking tot technische isolatie. Deze verklaring bevat een beschrijving van het huidig beleid voor het ontwerp, het gebruik, het onderhoud en de vervanging van de technische isolatie met oog op efficiëntieverbetering en energiebesparing. Het beleid en dus de Beleidsverklaring, wordt door de eindverantwoordelijke voor het drijven van de inrichting vastgesteld. Dit is in veel gevallen de directie. De Beleidsverklaring is niet alleen toekomstgericht, maar is een weergave van bestaand beleid. De op basis van dit bedrijfsbeleid geïdentificeerde maatregelen maken deel uit van de in onderdeel 7 van deze bijlage geïdentificeerde kosteneffectieve maatregelen.

In de verklaring worden in ieder geval opgenomen:

  • dat alle installaties en leidingwerk waarvoor isolatie relevant is, in kaart zijn gebracht (zie onderdeel 6.3, onder a, van deze bijlage);

  • welke eisen worden gesteld aan het ontwerp van isolatiesystemen;

  • welke eisen worden gesteld aan het in goede staat brengen en houden van isolatie. Onderdeel hiervan is de frequentie waarmee de isolatiesystemen worden geïnspecteerd;

  • dat de inspecties worden verricht door personen (medewerkers, adviseurs) die daartoe een opleiding hebben gekregen en waarvan is geborgd dat zij hun kennis onderhouden;

  • hoe wordt omgegaan met geconstateerde afwijkingen bij de aangebrachte isolatie;

    • hoe afwijkingen worden vastgelegd en binnen welke termijn afwijkingen worden beoordeeld op tekortkomingen, hoe maatregelen worden ingepland en hoe de geconstateerde tekortkomingen worden verholpen;

    • dat wordt gecontroleerd of de geconstateerde tekortkomingen zijn verholpen en of ze het gewenste effect hebben gehad;

  • dat maatregelen die zich op een zelfstandig moment binnen vijf jaar of minder terugverdienen, worden verricht; en

  • hoe het beleid wordt geëvalueerd en hoe het beleid is gericht op continue verbetering van de isolatie.

6.4 Analyse van aandrijfsystemen

Met een systematische analyse van de elektrische aandrijfsystemen binnen een inrichting worden de mogelijkheden voor het verlagen van het elektriciteits- en energiegebruik van de aandrijfsystemen zelf en van gerelateerde energiegebruikende systemen geïdentificeerd.

Elektrische aandrijfsystemen zijn systemen voor bijvoorbeeld materiaaltransport, pomp-, ventilator-, koel- en persluchtsystemen en andere industriële elektrisch aangedreven machines. Een elektrisch aandrijfsysteem bestaat uit een elektromotor en een aangedreven apparaat, zoals een pomp, ventilator, compressor of machine. Het systeem heeft verder een motorregeling, soms een overbrenging en bijvoorbeeld bij een pomp een leidingsysteem met kleppen.

Deze analyse betreft alle aandrijfsystemen met een elektromotor met een nominaal vermogen van 15 kW en hoger.

De analyse betreft:

  • een inventarisatie van de aandrijfsystemen; en

  • een specificatie van besparingsmaatregelen voor aandrijvingen en aandrijfsystemen.

Aan de scan van aandrijfsystemen kan ook invulling worden gegeven door het overleggen van een Beleidsverklaring.

a. Inventarisatie van aandrijfsystemen

Er wordt een detaillering opgesteld voor alle volgende aandrijvingen: elektromotor en applicatie (apparaat, machine) met een nominaal vermogen van 15 kW en hoger.

Detailleer voor elektromotor én applicatie

Bij productie-eenheden/machines die meerdere aandrijvingen (elektromotoren met eventuele applicaties) bevatten en niet afzonderlijk schakelbaar zijn, kan een aantal gegevens uit de op te stellen detaillering per machine worden geïnventariseerd.

naar:

  • nominaal vermogen van de elektromotor (in kW);

  • nominale spanning (Volt) (wissel- of gelijkstroom);

  • leeftijd/bouwjaar;

  • IE-klasse;

  • aantal bedrijfsuren per jaar;

  • aangedreven apparaat: pomp, ventilator, machine (menger, pers, maler, etc.), persluchtcompressor, procescompressor, koelcompressor;

  • type regeling: aan/uit (direct online), softstarter, toerentalregeling, anders;

  • aanwezigheid van klepregeling(en) (smoring) en type gebruik/regelstand: vaste instelling of variabel (%-smoring); en

  • type belasting:

    • constante belasting (met 0 – 100%); of

    • variabel: belastingvariatie in de tijd, bijvoorbeeld <50%, 75% of 100% gedurende bedrijfstijd.

b. Specificatie van besparingsmaatregelen aandrijfsystemen

De installaties uit de inventarisatie die beantwoorden aan de kenmerken uit onderstaande tabel worden doorgelicht op mogelijke verbeteringsmaatregelen.

Een verbetering aan het systeem als geheel verdient daarbij de voorkeur boven een verbetering aan alleen de motor.

Per maatregel worden de gespecificeerde gegevens opgenomen.

Elektrisch aandrijfsysteem

Relevante kenmerken bij periodiek onderzoek

Mogelijke maatregelen, nader uit te werken bij onderdeel 7

• Motor

• Machine

I) Die ouder zijn dan 15 jaar of een lage efficiëntie (<IE3) hebben (efficiëntie volgens Verordening (EU) 2019/17811.

Vervanging van motor en/of applicatie na einde economische levensduur voor hoog-efficiënte exemplaren met juiste dimensionering.

Pomp (inclusief motor)

II) Die ouder zijn dan 15 jaar of een lage efficiëntie hebben (lager dan de minimum efficiëntie volgens Verordening (EU) 547/20122.

Ventilator (inclusief motor)

III) Die ouder zijn dan 10 jaar of een lage efficiëntie hebben (lager dan de minimum efficiëntie volgens Verordening (EU) 327/20113.

Compressor (inclusief Motor)

IV) Waar de compressor(en) package ouder is/zijn dan 10 jaar.

• Motor

• Pomp

• Ventilator

• Compressor

• Machine

V) Die niet worden geschakeld (uit of laag) bij lagere (proces)belasting of nullast, die onafhankelijk van de procesvraag (blijven) draaien.

Een correcte regeling van de systemen zodat onnodig in gebruik zijnde motoren, pompen, ventilatoren, compressoren en machines worden uitgeschakeld en onnodige bypasses worden verwijderd.

• Motor

• Machine

VI) Die niet zijn aangepast op veranderde functionele eisen (ten opzichte van het ontwerp), waardoor deze onderbelast draaien (lage belasting, <60%).

Pas het werktuig aan of vervang het werktuig door een hoog efficiënte exemplaar en stel vermogen, frequentie, debiet en regeling adequaat af op de vraag; controleer dit periodiek.

• Pomp

• Ventilator

• Compressor

VII) Die niet zijn aangepast op veranderde functionele eisen (t.o.v. ontwerp), waardoor deze niet voldoende uren maken rond het optimale werkgebied/BEP (best efficiency point).

• Motor

• Pomp

• Ventilator

• Compressor

• Machine

VIII) Die inefficiënte componenten en/of instellingen hebben, zoals bijvoorbeeld regelkleppen met smoring, vanes, inefficiënte transmissies, bypasses, (delen van) leidingwerk met een hoge stromingsweerstand.

Vervangen en/of aanpassen van een of meerdere componenten van de aandrijfsystemen, bijvoorbeeld door het verwijderen van smoringen en toepassen van een toerenregeling, een hoog efficiënte transmissie, een direct drive met toerenregeling of het aanpassen van leidingwerk.

1 Verordening (EU) 2019/1781 van de Commissie van 1 oktober 2019 tot vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren en snelheidsvariatoren overeenkomstig Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 641/2009 betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor stand-alone natloper-circulatiepompen en in producten ingebouwde natloper-circulatiepompen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 640/2009 van de Commissie (Verordening (EU) 2019/1781). Verordening (EU) 2019/1781 stelt minimum efficiëntie eisen voor elektromotoren en toerenregeling van 0,12 tot 1.000 kW.

2 Verordening (EU) nr. 547/2012 van de Commissie van 25 juni 2012 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp voor waterpompen (Verordening (EU) 547/2012). Deze verordening stelt minimum eisen voor het ecologisch ontwerp van waterpompen.

3 Verordening (EU) nr. 327/2011 van de Commissie van 30 maart 2011 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eisen inzake ecologisch ontwerp voor door motoren aangedreven ventilatoren met een elektrisch ingangsvermogen tussen 125 W en 500 kW (Verordening (EU) 327/2011. Deze verordening stelt minimum eisen voor industriële ventilatoren (0,125 – 500 kW).

c. Beleidsverklaring aandrijfsystemen

Aan de scan van aandrijfsystemen kan ook invulling worden gegeven door het overleggen van een Beleidsverklaring over huidig bedrijfsbeleid met betrekking tot aandrijfsystemen. Deze verklaring bevat een beschrijving van het beleid voor het ontwerp, gebruik, onderhoud en de vervanging van de elektrische aandrijfsystemen met het oog op efficiëntieverbetering en energiebesparing. Het beleid, en dus de Beleidsverklaring, wordt door de eindverantwoordelijke voor het drijven van de inrichting vastgesteld. Dit is in veel gevallen de directie. De Beleidsverklaring is niet alleen toekomstgericht, maar is een weergave van bestaand beleid. De op basis van dit bedrijfsbeleid geïdentificeerde maatregelen maken deel uit van de in onderdeel 7 van deze bijlage bedoelde geïdentificeerde kosteneffectieve maatregelen.

In de verklaring moet in ieder geval worden opgenomen dat:

  • periodiek de gegevens van de belangrijkste energiegebruikende elektrische aandrijfsystemen worden geactualiseerd (zie onderdeel 6.4, onder a, van deze bijlage);

  • periodiek de mogelijkheden om de efficiëntie en het energiegebruik van de aandrijfsystemen te verbeteren wordt onderzocht en gerapporteerd, waarbij in ieder geval worden beschouwd (zie onderdeel 6.4, onder b, van deze bijlage):

    • vervanging van motor en/of applicatie na het einde van de economische levensduur voor hoog-efficiënte exemplaren;

    • een correcte regeling van de systemen zodat onnodig in gebruik zijnde motoren, pompen, ventilatoren, compressoren en machines worden uitgeschakeld en onnodige bypasses worden verwijderd;

    • vermogen, frequentie, debiet en regeling adequaat worden afgesteld op de vraag; en

    • aanpassingen aan systemen met meervoudige pompen, ventilatoren, compressoren door een betere regeling en/of systeemaanpassingen voor een optimaal energiegebruik.

  • er een onderhouds- en vervangingsstrategie is, waarin is opgenomen:

    • wat het vervangingsbeleid is op een natuurlijk moment (dat wil zeggen een gepland of ongepland investeringsmoment);

    • hoe het natuurlijk moment is gedefinieerd met betrekking tot het einde van de economische levensduur/afschrijving;

    • hoe het aspect systeemoptimalisatie wordt geborgd; en

    • dat maatregelen die zich op een zelfstandig moment binnen vijf jaar of minder terugverdienen, worden verricht.

6.5 Basislijst

De basislijst wordt vergeleken met de specifieke situatie van de inrichting. Daarbij wordt voor de van toepassing zijnde maatregelen van de basislijst aangegeven of deze kosteneffectief zijn voor de specifieke situatie van de inrichting.

De basislijst voor de onderzoeksplicht bestaat uit:

  • een beschrijving van het doelmatig beheer en een onderhoudsprogramma met betrekking tot:

    • condenspotten;

    • luchtkoelers;

    • persluchtsystemen;

    • leidingsystemen en luchtkanalen (warmtewisselaars, regelkleppen, leidingen); en

  • een lijst met specifieke maatregelen zoals hieronder opgenomen.

Lijst specifieke maatregelen

Categorie stoom

  • Gebruik een economiser om warmte uit rookgassen van de stoomketel nuttig in te zetten.

  • Zuig warme lucht aan uit het bovendeel van het ketelhuis voor de brander van de stoomketel.

  • Gebruik een rookgascondensor om warmte uit rookgassen van de stoomketel nuttig in te zetten.

  • Pas een reverse osmose (RO)-installatie toe om de ketelwaterkwaliteit te verbeteren.

  • Pas mechanische dampcompressie toe om stoom te produceren uit lagedruk stoom.

Categorie procesbaden

  • Pas een warmtepomp toe voor de verwarming van een procesbad.

  • Dek warme procesbaden af om het warmteverlies te beperken.

Categorie procesapparatuur

  • Pas modulerende branders toe bij doorloop gloeiovens.

  • Pas vermogensregeling toe op de ventilatietoevoer van de moffeloven.

Categorie proceswarmte

  • Gebruik een warmtepomp om restwarmte uit een koeltoren terug te winnen.

Categorie proceskoeling

  • Pas een drycooler toe voor de koeling van procesapparatuur.

Categorie productkoeling

  • Gebruik restwarmte van de condensors van de koelinstallatie.

  • Pas een condensordrukregeling op buitenluchttemperatuur toe op de koelinstallatie.

Categorie drogen

  • Gebruik een twincoil warmtewisselaar om warmte in drooglucht te benutten.

  • Gebruik een kruisstroom warmtewisselaar om warmte in drooglucht te benutten.

In afwijking van de hierboven opgenomen basislijst dienen inrichtingen waarop artikel 3.55 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is, onderstaande lijst te gebruiken.

Lijst specifieke maatregelen voor inrichtingen waarop artikel 3.55 van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is

Categorie glastuinbouw

  • Vervang bij de groeibelichting SON-T armaturen door LED-armaturen.

  • Breng in de kas een transparant horizontaal scherm aan als tweede scherm.

  • Pas actieve ontvochtiging toe, bijvoorbeeld door middel van een warmtepomp.

  • Vervang circulatieventilatoren van klasse IE2 of lager door gelijkstroom circulatieventilatoren.

  • Pas meerdere schakelgroepen toe bij de groeibelichting in de kas.

  • Pas een set van meerdere en specifieke sensoren toe in een kasafdeling voor een betere beheersing van het binnenklimaat.

  • Pas een frequentieregeling toe op elektrische aandrijfsystemen in de kas, zoals bij pompen, ventilatoren en transportbanden.

6.6 Conclusie analyse productieapparatuur -en installaties

Er wordt een tekstuele analyse en conclusie gegeven op de in dit onderdeel gepresenteerde resultaten. De analyse en conclusie dienen als onderbouwing voor de mogelijk nog te treffen (kosteneffectieve) maatregelen.

7 Inventarisatie kosteneffectieve maatregelen

Op basis van de bovenstaande onderdelen worden de kosteneffectieve maatregelen geïnventariseerd. Bij kosteneffectieve maatregelen gaat het om maatregelen die binnen de levensduur van de maatregel zijn terug te verdienen. Van deze geïdentificeerde maatregelen wordt vervolgens de terugverdientijd berekend, waarna een overzicht van maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik met een terugverdientijd van vijf jaar of minder overblijft.

Per kosteneffectieve maatregel worden de volgende gegevens in het overzicht van kosteneffectieve maatregelen opgenomen:

  • het onderdeel waar de maatregel wordt of zou moeten worden verricht;

  • een onderbouwing van de geraamde kosten;

  • de verwachte energiebesparing (kWh elektriciteit, m3 aardgas, GJ warmte of in andere termen wanneer sprake is van andere energiedragers) en CO2-reductie (ton CO2) inclusief een onderbouwing;

  • de (geraamde) terugverdientijd, waarbij wordt aangegeven met welke energieprijzen is gerekend; en

  • eventuele belemmeringen voor het treffen van de kosteneffectieve maatregel (indien van toepassing).

8 Basischeck structurele energiezorg

Er wordt een beschrijving van de structurele energiezorg gegeven aan de hand van de BasisCheck Energiezorg. Als alle vragen bevestigend zijn beantwoord, kan ervan uit worden gegaan dat er sprake is van een goed werkend energiezorgsysteem.

Met een energiebeheersysteem of milieubeheersysteem bedoeld in artikel 2.16e, derde lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer kan invulling worden gegeven aan dit onderdeel.

Basischeck energiezorg

B Beleid

  • 1

    Heeft de drijver van de inrichting in haar midden een vertegenwoordiger aangesteld om energiezorg te implementeren, een energieteam samen te stellen, te rapporteren aan de eindverantwoordelijke voor het drijven van de inrichting en het bewustzijn van het energiebeleid te bevorderen?

  • 2

    Is de Beleidsverklaring, waarin wordt gestreefd naar continue verbetering, vastgesteld en geïmplementeerd door het hoogste leidinggevende (operationele) niveau?

  • 3

    Is vastgelegd (schriftelijk of elektronisch) voor welke gebouwen en/of processen energiezorg van toepassing is?

P Plan

  • 4

    Zijn de energiegebruiken bekend en beschikbaar?

  • 5

    Heeft de drijver van de inrichting op basis van de energiegebruiken de belangrijke energieaspecten bepaald en wordt dit actueel gehouden?

  • 6

    Is er een uitvoeringsplan om de energieprestatie te verbeteren en is dit in overeenstemming met het beleid?

D Do

  • 7

    Zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden vastgesteld voor medewerkers betrokken bij energiezorg (bijvoorbeeld energieaspecten, energiegebruik, doelstellingen en corrigerende maatregelen)?

  • 8

    Is de noodzakelijke kennis en informatie op het gebied van efficiënt energiegebruik bekend en zijn de medewerkers die het energiegebruik kunnen beïnvloeden geïnstrueerd en/of opgeleid voor de taken onder 7?

  • 9

    Wordt intern regelmatig over de energieprestatie en energiezorg gesproken op uitvoerend en directieniveau en is afgesproken hoe en aan wie de energieprestaties worden bekendgemaakt?

  • 10

    Worden afdoende financiële middelen ter beschikking gesteld voor het beheersen en verbeteren van de energieprestatie (gebruik en efficiëntie)?

  • 11

    Is afgesproken dat het energiegebruik van de activiteiten wordt beheerst? Wordt dit gedaan door monitoringinformatie te gebruiken en bij de inkoop en het ontwerp van goederen en diensten te kijken naar de consequentie voor het energiegebruik, waarbij ontwerpresultaten worden geregistreerd?

C Check

  • 12

    Wordt bij afwijking van het energiegebruik de oorzaak onderzocht en worden maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen?

  • 13

    Wordt ten minste eenmaal per jaar een interne beoordeling van het energiezorgsysteem uitgevoerd en wordt over de werking gerapporteerd aan eindverantwoordelijke voor het drijven van de inrichting als input voor een managementreview?

A Act

  • 14

    Wordt de werking van het energiezorgsysteem ten minste eenmaal per jaar door de eindverantwoordelijke voor het drijven van de inrichting (Beleidsverklaring) beoordeeld en worden de resultaten hiervan gedocumenteerd?

9 Overzicht van de maatregelen die nog niet zijn getroffen en het moment waarop die maatregelen worden getroffen

Op basis van een analyse aan de hand van de terugverdientijd en de technische randvoorwaarden behorend bij de kosteneffectieve maatregelen wordt een lijst opgesteld met daarop opgenomen de maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik die moeten worden verricht. Er wordt een uitvoeringsplan gemaakt met de van toepassing zijnde maatregelen die nog niet zijn getroffen, met daarin een onderbouwing waarom de maatregelen nog niet zijn getroffen en een onderbouwing van de keuze voor het moment waarop de maatregelen alsnog worden getroffen.

Per maatregel worden de volgende gegevens opgenomen:

  • het jaar waarin de maatregelen zullen worden getroffen;

  • een beschrijving van een mogelijke belemmering en de actie die wordt verricht om deze belemmering weg te nemen; en

  • een beschrijving van het natuurlijk moment, als een maatregel zich pas dan binnen vijf jaar terugverdient (indien van toepassing).

Informatie geldend op 07-07-2023

Regelgeving die op dit bijlage is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Beleidsregels en circulaires die dit bijlage als wettelijke bevoegdheid hebben

Geen

Artikelen of vergelijkbare tekst die verwijzen naar dit bijlage

  1. Activiteitenregeling milieubeheer
    artikel: 2.16e

Overzicht van wijzigingen voor dit bijlage

(07-07-2023)

Ontstaansbron

Inwerkingtreding

Datum van inwerking- treding

Terugwerkende kracht

Betreft

Ondertekening

Bekendmaking

Kamerstukken

Ondertekening

Bekendmaking

Opmerking

01-01-2024

intrekking-regeling

01-12-2020

Stcrt. 2020, 64380

Stcrt. 2023, 11246

01-07-2023

nieuw

05-06-2023

Stcrt. 2023, 16185

05-06-2023

Stcrt. 2023, 16185