Als voor een (ontwerp)bestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsbesluit is vereist, dan is zowel het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad bevoegd om dat m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Zo oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3131), begreep ik uit de publicatie van de RvS art. 3.1:
Ter zitting heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat zowel de raad als het college bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit als hier aan de orde te nemen.
In art. 3.2 haalt de RvS aan art. 7.19 Wm.:
als het bevoegd gezag een activiteit wil ondernemen én voor die activiteit op grond van artikel 7.2, eerste lid, sub b, Wm een m.e.r.-beoordeling is vereist, dán moet het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.
Hiermee is het mij niet duidelijk of de RvS nu heeft bepaald dat zowel de raad als het college bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen, ook als het bevoegd gezag niet de initiatiefnemer is. Bovendien vraag ik mij af of het oordeel óók opgaat voor vormvrije m.e.r.-beoordelingen. In 3.4 wordt, zo lees ik het, de vormvrije m.e.r.-beoordeling zelfs expliciet buiten de uitspraak gezet:
3.4. Niet in geschil is dat voor het plan (..) een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist. De gemeente is de initiatiefnemer van dat project. Het college is bevoegd het (ontwerp)plan voor te bereiden en de raad is bevoegd het plan vast te stellen. De Afdeling overweegt dat onder deze omstandigheden zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd waren om het m.e.r.-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, te nemen. ( ).
Mijn vraag is dan ook: kan met deze uitspraak zowel het college als de raad aangewezen worden als het bevoegd gezag bij vormvrije m.e.r.-beoordelingen?