Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Kan zowel het college als de raad aangewezen worden als het bevoegd gezag bij vormvrije m.e.r.-beoordelingen?

Soppe, Marcel
20 maart 2019

Vraag & Antwoord

Als voor een (ontwerp)bestemmingsplan een m.e.r.-beoordelingsbesluit is vereist, dan is zowel het college van burgemeester en wethouders als de gemeenteraad bevoegd om dat m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen. Zo oordeelde de Raad van State in een uitspraak van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3131), begreep ik uit de publicatie van de RvS art. 3.1:

“Ter zitting heeft de raad zich voorts op het standpunt gesteld dat zowel de raad als het college bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit als hier aan de orde te nemen.”

In art. 3.2 haalt de RvS aan art. 7.19 Wm.:

“als het bevoegd gezag een activiteit wil ondernemen én voor die activiteit op grond van artikel 7.2, eerste lid, sub b, Wm een m.e.r.-beoordeling is vereist, dán moet het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.”

Hiermee is het mij niet duidelijk of de RvS nu heeft bepaald dat zowel de raad als het college bevoegd is om een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen, ook als het bevoegd gezag niet de initiatiefnemer is. Bovendien vraag ik mij af of het oordeel óók opgaat voor vormvrije m.e.r.-beoordelingen. In 3.4 wordt, zo lees ik het, de vormvrije m.e.r.-beoordeling zelfs expliciet buiten de uitspraak gezet:

3.4. Niet in geschil is dat voor het plan (..) een vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist. De gemeente is de initiatiefnemer van dat project. Het college is bevoegd het (ontwerp)plan voor te bereiden en de raad is bevoegd het plan vast te stellen. De Afdeling overweegt dat onder deze omstandigheden zowel het college als de raad op grond van artikel 7.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd waren om het m.e.r.-beoordelingsbesluit als bedoeld in artikel 7.19, eerste lid, te nemen. (…).

Mijn vraag is dan ook: kan met deze uitspraak zowel het college als de raad aangewezen worden als het bevoegd gezag bij vormvrije m.e.r.-beoordelingen?

ANTWOORD

In artikel 7.1 lid 4 Wm is bepaald dat in hoofdstuk 7 Wm onder bevoegd gezag wordt verstaan het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden dan wel het vaststellen van een plan of een besluit. Daarmee is voor de gehele m.e.r.-regeling wettelijk vastgelegd dat daar waar taken aan het bevoegd gezag zijn toegekend, die ook steeds vervuld mogen worden door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden van het besluit of het plan waarvoor de m.e.r.-(beoordeling) wordt uitgevoerd. Aldus staat buiten discussie dat bijvoorbeeld het B&W bevoegd gezag kan zijn voor de plan- of project-m.e.r.-(beoordelings)procedure die wordt doorlopen voor een plan- of project-m.e.r.-(beoordelings)plichtig bestemmingsplan. Daarbij is niet relevant of de m.e.r.(-beoordeling) al dan niet ambtshalve wordt uitgevoerd en of er al dan niet sprake is van een formele beoordeling of een beoordeling uit hoofde van art. 2 lid 5 aanhef en sub b Besluit mer.Wat betreft de specifieke vraag: mijns inziens volgt uit artikel 7.1 lid 4 Wm dat het college gelijk de raad bevoegd is om m.e.r.-beoordelingsbesluiten te nemen voor door de raad vast te stellen besluiten (ervan uitgaande dat het college bevoegd is om die besluiten voor te bereiden, hetgeen bij de voor m.e.r.-beoordelingsplicht aangewezen besluiten in het Besluit m.e.r. steeds het geval is). De uitspraak ABRvS 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3131, is derhalve niet nodig om die conclusie te kunnen trekken. In die uitspraak wijst de Afdeling op het artikel 7.1 lid 4 Wm, om de daar aan de orde gestelde rechtsvraag te beantwoorden.