Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Verlengen begunstigingstermijn handhavingsbesluit vergt kenbare belangenafweging, voorafgaande hoorplicht (art. 4:8 Awb) geldt niet jegens elke (potentiële) bezwaarmaker

4 oktober 2024

In haar uitspraak van 25 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3831) oordeelt de Afdeling dat het college de begunstigingstermijn van een herstelsanctie onder omstandigheden mag verlengen, mits de in de concrete situatie betrokken belangen daarbij op kenbare wijze worden afgewogen. Aanleiding voor dit oordeel is een geschil over een op verzoek van een derde opgelegde last onder dwangsom ter beëindiging van het in strijd met het bestemmingsplan verhandelen van auto’s. Eerder had het college de begunstigingstermijn van de last op verzoek van de overtreder tweemaal verlengd tot zes weken na de beslissing op bezwaar respectievelijk de uitspraak op het beroep. Daartegen kwam appellant beide keren zonder succes op: de Afdeling overweegt dat voor de lengte van de begunstigingstermijn weliswaar als uitgangspunt geldt dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen, maar dat de begunstigingstermijn onder omstandigheden kan worden verlengd in afwachting van de uitkomst van een procedure. Of dat in een concreet geval mogelijk is, hangt volgens de Afdeling af van de omstandigheden van het geval, zoals onder andere de aard van de overtreding, de duur van de met regelgeving strijdige situatie, de vraag of een vergunning is aangevraagd voor de strijdige activiteiten, en wat de belangen van de overtreder en andere betrokken belangen zijn (vgl. de Afdelingsuitspraken van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2231 en 5 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2323). Naar het oordeel van de Afdeling houdt het door het college gevoerde beleid dat de begunstigingstermijn op verzoek kán worden verlengd in geval van een aanhangige procedure niet meer in dan dat verlenging onder omstandigheden niet onmogelijk is; of het college in een concrete situatie kan besluiten tot verlenging van de begunstigingstermijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en waartoe steeds de betrokken belangen dienen te worden afgewogen. In beide gevallen, zo oordeelt de Afdeling, heeft het college die belangenafweging gemaakt. Ook de stelling van appellant dat hij op grond van art. 4:8 Awb ten onrechte niet voorafgaand aan het verlengen van de begunstigingstermijn is gehoord vindt bij de Afdeling geen gehoor: zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4010), hoeven niet alle belanghebbenden die als derden het recht hebben rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit, vooraf in de gelegenheid te worden gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 4:7 en 4:8, eerste lid, Awb beogen deze bepalingen alleen te waarborgen dat een verificatie van gegevens plaatsvindt. De bepalingen hebben de strekking een zorgvuldige voorbereiding van de beschikking te bevorderen en niet zozeer het bieden van een rechtsbeschermingsfunctie. Omdat beide verlengingsbesluiten volgens de Afdeling niet steunen op gegevens over feiten en belangen die appellant betreffen en die niet door haar zijn verstrekt, hoefde het college appellant niet vooraf over het besluit te horen. Hangende het hoger beroep verlengt het college de begunstigingstermijn evenwel voor de derde keer, tot zes weken na de Afdelingsuitspraak. Ook daartegen komt appellant op, waarbij hij erop wijst dat er enerzijds weinig tijd is gemoeid met staken van het gebruik van het perceel voor de verkoop van auto’s, terwijl anderzijds het steeds verlengen van de begunstigingstermijn ertoe leidt dat deze een duur van enkele jaren ka hebben. Dit keer heeft appellant wel succes: de Afdeling overweegt dat het college zijn verlengingsbesluit heeft gemotiveerd met enkel een verwijzing naar zijn algemene beleidslijn. De Afdeling overweegt dat die enkele verwijzing niet volstaat. Ditmaal heeft het college niet op kenbare wijze de betrokken belangen afgewogen, waarvoor des te meer aanleiding bestaat naarmate de begunstigingstermijn vaker wordt verlengd. Daarmee mist het derde verlengingsbesluit een deugdelijke motivering. 

Artikel delen