Appellant heeft op 27 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van drie zelfstandige wooneenheden. Volgens het geldende bestemmingsplan zijn ter plaatse alleen eengezinswoningen toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft de ‘Beleidsregel voor zelfstandige woonruimte’ vastgesteld. Uit deze beleidsregel volgt dat een zelfstandige wooneenheid een berging van 5 m2 moet hebben.
Op 21 februari 2020 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het college heeft op grond van artikel 4:5 Awb om aanvullende gegevens gevraagd. Het college vroeg om een aanduiding van de bergruimtes. Volgens appellant is een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Hij heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van die vergunning. De rechtbank heeft dat beroep niet ontvankelijk verklaard, omdat zij tot de conclusie is gekomen dat de aangevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege is ontstaan.
Appellant voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college hem in redelijkheid naar gegevens over de bergingen heeft mogen vragen. Hij had voor het indienen van de aanvraag al bij het college aangegeven dat het niet mogelijk was om de begingen te realiseren. Dit was in een stedenbouwkundige advies van 14 januari 2020 ook door de gemeente bevestigd.
In hoger beroep draait het om de vraag of het college op grond van artikel 4:5 Awb om aanvullende gegevens mocht vragen en of de beslistermijn hierdoor is opgeschort.
De Afdeling stelt voorop dat artikel 4:5 Awb alleen ziet op gevallen waarin de aanvraag onvolledig is en deze gebreken in de aanvraag herstelbaar zijn. Artikel 4:5 Awb ziet niet op onherstelbare gebreken in de aanvraag.
De Afdeling overweegt dat bij beoordeling van de aanvraag voor het college al duidelijk was dat het niet mogelijk was om de bergingen op het perceel te realiseren. De door het college gewenste aanduiding van de bergruimte kon dus niet worden verstrekt. Artikel 4:5 Awb kwam daarom niet voor toepassing in aanmerking.
Dat betekent ook dat de beslistermijn niet is opgeschort, omdat het college niet om aanvulling van de gegevens had mogen vragen. De beslistermijn voor de aanvraag om een omgevingsvergunning is verstreken op 23 maart 2020. Omdat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, is op 24 maart 2020 een omgevingsvergunning van rechtswege voor het legaliseren van drie zelfstandige wooneenheden op het perceel gegeven.
Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling draagt het college op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak de omgevingsvergunning bekend te maken. De Afdeling bepaalt dat het college een dwangsom verbeurd voor iedere dag waarmee het deze termijn overschrijdt.