De evenredigheidstoetsing (artikel 3:4 Awb) is sinds de 'Harderwijk-uitspraken' van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) steeds meer in het nieuws. De uitspraak van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2023:6120) betrof de evenredigheidstoetsing bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tuinhuis bij een (monumentaal) pand (art. 2.1, lid 1, onder a en c Wabo). Hiervoor is ook een kruimelgevallen-omgevingsvergunning verleend. Eisers, die wonen aan weerszijden van het perceel hebben bezwaar ingediend en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier gaat om het realiseren van een tuinhuis. Voor zover al aangesloten wordt bij het standpunt van verweerder dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het stedenbouwkundig niet bezwaarlijk is, dan is het toch in ieder geval zo dat een tuinhuis vooral een privébelang dient en daarmee geen (groter) algemeen belang. Tegen het privébelang van vergunninghoudster staan de privébelangen van de buren (eisers). De voorzieningenrechter volgt in dat verband het standpunt van eisers dat de door verweerder vergunde afwijkingen van het bestemmingsplan qua bouwhoogte en oppervlakte van het bouwplan, mede gelet op de inrichting van het perceel en de verhouding hiervan tot de naastgelegen percelen, niet onaanzienlijk zijn en zullen zorgen voor een onevenredige benadeling van de woon- / leefomgeving van eisers. Dat betreft met name de (niet weersproken) schaduwwerking en het verlies van uitzicht. Daarbij is van belang dat er in dit verband alternatieven zijn voorgesteld waarbij het nadeel van eisers met (kleine) aanpassingen van het bouwplan (met nagenoeg gelijkwaardig resultaat voor vergunninghoudster) wegvalt: het tuinhuis kan wat naar achteren geplaatst worden, wat kleiner en daardoor minder dicht op de tuinmuren, wat minder hoog e.d. De voorzieningenrechter is niet gebleken van bereidheid aan de zijde van vergunninghoudster om hieraan tegemoet te komen. Verweerder is onvoldoende op deze alternatieven in het licht van de (onevenredige) gevolgen ingegaan: er is vooral gekeken naar de belangen (het voordeel) van vergunninghoudster. Tegenover de door verweerder aangenomen plicht om op de aanvraag te beslissen zoals die is ingediend staat immers ook de plicht voor hem (in het licht van artikel 3:4 van de Awb) om alle bij het bestreden besluit betrokken belangen af te wegen en daarbij mogen de voor één of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen belangen zeker als er (reële) alternatieven mogelijk zijn. Het bestreden besluit is in strijd met art. 3:4 Awb.