De raad van de gemeente Dinkelland heeft een bestemmingsplan vastgesteld voor een locatie in Ootmarsum. Aldaar wil een veehouder graag uitbreiden. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning maken deze uitbreiding mogelijk. De nieuwe stal is vergund met een gecombineerd luchtwassysteem conform stalsysteem BWL 2009.12.V4. Tegen beide toestemmingen wordt opgekomen.
Van belang is dat een onherroepelijke natuurvergunning bepalend is voor de in artikel 1.14 van de planregels opgenomen maximale emissie en depositie van ammoniak. Het gaat hier om een oude natuurvergunning 1998 waarvoor destijds een passende beoordeling is gemaakt.
De Afdeling is van oordeel dat voldoende is geborgd dat de ammoniakdepositie niet meer zal zijn dan op grond van een passende beoordeling al is vergund.
Het betoog van appellanten dat aan het stalsysteem dat zal worden gebruikt in de nieuwe stal, geen ammoniakreductie kan worden toegeschreven van 85%, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dat betoog er niet aan afdoet dat in de planregels is gewaarborgd dat de ammoniakdepositie niet zal toenemen. De in de planregels opgenomen maximale ammoniakdepositie is namelijk afgeleid van de natuurvergunning uit 2012 en dat maximum geldt, ongeacht welke emissiereductie van ammoniak het nieuwe stalsystemen genereerd.
Met betrekking tot de omgevingsvergunning wordt gesteld dat onrechte is geoordeeld dat er geen natuurtoestemming op grond van de Wnb is vereist en dat daarom geen VVGB nodig is. Daartoe voeren zij aan dat geen zekerheid bestaat dat de voorziene uitbreiding van de veehouderij niet zal leiden tot een toename van ammoniakemissie.
De Afdeling stelt vast dat er voor de uitbreiding van de veehouderij geen aanvraag is gedaan voor een natuurvergunning. In deze zaak is het stalsysteem BWL 2009.12.V4 aan de orde. Vervolgens verwijst de Afdeling naar inmiddels bekende rechtspraak, die er kort gezegd op neerkomt dat de Rav geen regeling is die op basis van de Wnb is vastgesteld en dat er nog onvoldoende onzekerheid bestaat over de werking van dit en andere stalsystemen (ECLI:NL:RVS:2022:2557). De Afdeling ziet geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Het college mocht er niet van uitgaan dat significante effecten op voorhand zijn uitgesloten. De omgevingsvergunning wordt in deze zaak vernietigd AbRvS 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3758).
Toch een klein uitstapje:
Wat nu als in deze zaak wél een separate aanvraag om Wnb-vergunning zou zijn ingediend? Dan zou de uitkomst van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning wellicht anders zijn geweest. Verwezen zij bijvoorbeeld naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3647) waarin een omgevingsvergunning werd verleend op basis van een bestemmingsplan die voor de berekening van ammoniakemissie aansluit bij de emissiewaardes per dierplaats op basis van de RAV. De rechtbank acht deze keuze niet onredelijk. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er onzekerheden bestaan over de toepassing van deze normen, maar, gezien de ruime marges mocht hierbij aansluiting gezocht worden.
De vergunninghouder heeft dan overigens nog wél een natuurvergunning nodig, althans, hij zal moeten wachten op het moment dat over de stalsystemen voldoende zekerheid is verkregen.
Voor meer informatie over deze zaak kunt u contact opnemen met Susan