De Rechtbank Gelderland oordeelt in haar uitspraak van 5 oktober 2023 (ECLI:NL:RBGEL:2023:5457) over de afwijzing van een handhavingsverzoek dat het college niet bevoegd was om op grond van de restbepaling van art. 7.22 Bouwbesluit 2012 handhavend op te treden tegen de overlast van laagfrequent geluid en trillingen die appellante in haar woning ervaart.
De rechtbank overweegt dat art. 7.22 Bouwbesluit 2012 volgens vaste rechtspraak (vgl. de Afdelingsuitspraak van 6 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3005) fungeert als een restbepaling die het bevoegd gezag kan toepassen, indien (i) het naar zijn oordeel noodzakelijk is om in te grijpen in een specifieke situatie, waarin het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein leidt tot gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder, en (ii) meer specifieke bepalingen geen mogelijkheid bieden om op te treden. Volgens eveneens vaste Afdelingsrechtspraak (vgl. de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:174) bevat het Activiteitenbesluit volgens de rechtbank echter een uitputtende regeling voor geluid: omdat art. 2.17 Activiteitenbesluit exclusief een mogelijke grondslag biedt om op te treden tegen hinder door laagfrequent geluid, kan niet worden teruggevallen op de restbepaling van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank oordeelt dat het college in dit geval niet verplicht was om meer onderzoek te doen naar het verband tussen de ervaren trillinghinder en de afzuiginstallatie van de naastgelegen viswinkel, nu ook uit drie uitgevoerde onderzoeken dat de viswinkel de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit niet overschrijdt. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college het handhavingsverzoek van appellant om die reden afwijzen.