Op 27 januari 2025 heeft de rechtbank Zeeland West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2025:294) de inmiddels 24ste rechterlijke uitspraak gedaan over het instrument van de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA). De BOPA is verleend voor het realiseren van een appartementencomplex voor 36 appartementen en een parkeerplaats.
Interessant is o.a. de overweging dat de verleende omgevingsvergunning is onder andere verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het gebruik van de bestemming ‘Groen’. Het college heeft in het bestreden besluit onderbouwd dat het gebruik als parkeervoorziening past binnen de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zij hecht namelijk grotere waarde aan het voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen dan aan het behoud van het groen ter plaatse. Daarnaast wordt het verdwijnen van groen elders bij het project gecompenseerd in de vorm van het planten van meerdere bomen en struikgewassen. Verzoeker heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat het project zal leiden tot aantasting van de mogelijk aanwezige flora en fauna op het perceel.
Ook wordt ingegaan op het aspect geluid. Gelet op het feit dat de overschrijding van 0,70 meter nodig is voor het realiseren van de (buitenunits) van de warmtepompen, is het gevolg daarvan voor mogelijk geluidsoverlast niet (volledig) voorzien door de planwetgever. Het college dient daarom (tevens) te motiveren waarom de realisatie van de (buitenunits) van de warmtepompen niet leidt tot onevenwichtige geluidsoverlast. Het college heeft aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat “de warmtepompen niet meer dan 40 dB geluid mag veroorzaken bij de buren”. Het college heeft ter zitting erkend dat dit voorschrift nader uitgewerkt moet worden. Dat maakt dat het besluit in zoverre gebrekkig is, doch dat gebrek kan mogelijk worden hersteld bij de beslissing op bezwaar. Het voorschrift schrijft niet voor hoe het “geluid” moet worden gemeten, om wat voor type geluidsnorm het gaat in het voorschrift en waar op het perceel van de buren moet worden gemeten. Naar verwachting van de voorzieningenrechter kan dit voorschrift nog nader worden uitgewerkt in de beslissing op bezwaar.
Het welstandsbeleid van de gemeente Altena kent geen – vooraf te toetsen – welstandseisen voor vrijwel de gehele gemeente, behoudens, kort gezegd, de historische kern van Woudrichem. Alleen wanneer sprake is van een zogenoemd ‘welstandsexces’ wordt opgetreden. Het college heeft toegelicht dat in dit geval geen sprake is van een welstandsexces en er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren wegens welstand.
De eerdere BOPA-uitspraken zijn de volgende:
•1. Rb. Gelderland van 29 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1822;
•2. Rb. Noord-Holland 2 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3117;
•3. Rb. Gelderland 11 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2126;
•4. Rb. Gelderland 13 mei 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2827;
•5. Rb. Zeeland West-Brabant 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5121;
•6. Rb. Midden-Nederland 9 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:4727;
•7. Rb Amsterdam 12 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4679;
•8. Rb. Gelderland 23 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5749;
•9. Rb. Midden-Nederland 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5097 ;
•10. Rb. Zeeland West-Brabant 29 augustus 2024,ECLI:NL:RBZWB:2024:5780;
•11. Rb. Gelderland 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5928;
•12. Rb. Den Haag 13 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14503;
•13. Rb. Midden-Nederland 30 september 2024,ECLI:NL:RBMNE:2024:4951;
•14. Rb. Midden-Nederland 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5244;
•15. Rb. Gelderland 14 oktober 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:6960;
• 16. Rb. Overijssel 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5423;
• 17. Rb. Rotterdam 28 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:10701;
• 18. Rb. Oost-Brabant 29 oktober 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:5114;
• 19 Rb. Amsterdam 28 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:202
• 20 Rb. Rotterdam 9 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12281;
• 21 Rb. Midden-Nederland 16 januari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2024:6862;
• 22. Rb. Rotterdam 21 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2024:13160;
• 23. Rb. Overijssel 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2024:6981.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het bestreden besluit van 19 november 2024 waarmee het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van een appartementencomplex voor 36 appartementen en een parkeerplaats.
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een appartementencomplex voor 36 appartementen. De voorzieningenrechter beoordeelt in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het besluit te schorsen. Hierbij stelt de voorzieningenrechter zich voor de vraag of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Het perceel waarop het appartementencomplex zal worden gerealiseerd is door vergunninghouder van de gemeente gekocht. De gronden die verzoeker heeft aangevoerd over de verkoop van de grond, raken de verlening van de omgevingsvergunning niet. Dit betreft primair een civielrechtelijke kwestie, waarin – als er andere geïnteresseerden voor aankoop van de grond zouden zijn geweest – alleen die anderen hadden kunnen opkomen. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting gezegd dat hij geen interesse had om het perceel te kopen. Wat door verzoeker is aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
Op het perceel geldt een maximale goothoogte van 15 meter (artikel 8.2.1, onder e en g, onder 2, van de regels van het omgevingsplan). Er is een aanvraag ingediend voor een appartementencomplex met een hoogte van 15,70 meter. Dit betekent dat de maximale bouwhoogte met 0,70 meter wordt overschreden.
Op grond van artikel 15, aanhef en onder a, van het omgevingsplan kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de maximale goothoogte tot een percentage van 10%. De maximale toegestane goothoogte wordt met minder dan 10% overschreden. Het college is dus op grond van de planregels bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een complex met een goothoogte van 15,70 meter.
Het college dient daarbij wel te beoordelen in hoeverre de overschrijding van de maximale toegestane goothoogte in lijn is met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 8.0a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving). De vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat de overschrijding van 0,70 meter nodig is voor de dakranden en de buitenunits van de warmtepompen.
Aan de voorzieningenrechter ligt dus niet de vraag voor of de bouw van het gehele appartementencomplex in overeenstemming is met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het complex past namelijk grotendeels binnen het omgevingsplan. Dat betekent dat die vraag al door de gemeenteraad bevestigend is beantwoord bij het vaststellen van het omgevingsplan. De voorzieningenrechter zal om die reden alleen toetsen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten of de overschrijding van de maximale toegestane goothoogte, van 0,70 meter, in overeenstemming is met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Dat verzoeker bepaalde verwachtingen heeft gehad bij de aankoop van zijn woning over de omgeving waarin de woning zou zijn gelegen, doet daaraan niet af. Hij ontleent deze verwachtingen aan een beeldkwaliteitsplan dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Altena en aan uitspraken die zijn gedaan door zijn makelaar. De verwachtingen maken echter niet dat het college niet kon overgaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college dient een aanvraag namelijk te toetsen aan het geldende omgevingsplan en die staat een wooncomplex met een hoogte van 15 meter toe. Daaraan voegt de rechtbank toe dat door het college is toegelicht dat het beeldkwaliteitsplan wel enkele illustraties bevat maar dat die illustraties slechts voorbeelden zijn van een mogelijke invulling van het plangebied. De rechtbank heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen en heeft in het omgevingsplan geen planregels gevonden die erop duiden dat de invulling van de in de planregels mogelijk gemaakte maximale invulling wordt beperkt door die voorbeeldillustraties.
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de overschrijding van de maximale goothoogte in overeenstemming is met de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, gelet op de volgende punten:
Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het bestreden besluit voldoende onderbouwd dat redelijkerwijs geen schaduwhinder is te verwachten op het perceel van verzoeker, aangezien zijn (achter-)tuin reeds schaduw ondervindt door verzoeker zijn eigen woning. Er zal wel minder lichtinval zijn aan de voorzijde van de woning, maar dat is niet onevenredig bezwarend, aangezien het maar een overschrijding van 0,70 meter betreft. De overschrijding heeft daardoor nauwelijks effect op het perceel van verzoeker.
Gelet op het feit dat de overschrijding van 0,70 meter nodig is voor het realiseren van de (buitenunits) van de warmtepompen, is het gevolg daarvan voor mogelijk geluidsoverlast niet (volledig) voorzien door de planwetgever. Het college dient daarom (tevens) te motiveren waarom de realisatie van de (buitenunits) van de warmtepompen niet leidt tot onevenwichtige geluidsoverlast.
Het college heeft aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat “de warmtepompen niet meer dan 40 dB geluid mag veroorzaken bij de buren”. Het college heeft ter zitting erkend dat dit voorschrift nader uitgewerkt moet worden. Dat maakt dat het besluit in zoverre gebrekkig is, doch dat gebrek kan mogelijk worden hersteld bij de beslissing op bezwaar. Het voorschrift schrijft niet voor hoe het “geluid” moet worden gemeten, om wat voor type geluidsnorm het gaat in het voorschrift en waar op het perceel van de buren moet worden gemeten. Naar verwachting van de voorzieningenrechter kan dit voorschrift nog nader worden uitgewerkt in de beslissing op bezwaar. Om die reden bestaat er op dit punt geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Op grond van het geldende parkeerbeleid dienen er 72 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd (twee parkeerplaatsen per appartement). Met het plan zal worden voldaan aan deze parkeerbehoefte. Bij het plan worden de parkeerplaatsen grotendeels gerealiseerd binnen de bestemming ‘Woongebied’, en dat past in zoverre binnen de planregels. Een aantal parkeerplaatsen worden gerealiseerd binnen de bestemming ‘Groen’. Op grond van artikel 4.1 en 4.4 van de planregels mag dat deel van het perceel niet worden gebruikt voor parkeerdoeleinden. De aanvraag is daarmee in strijd met omgevingsplan. Binnen de planregels zijn geen afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
De verleende omgevingsvergunning is onder andere verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het gebruik van de bestemming ‘Groen’. Het college heeft in het bestreden besluit onderbouwd dat het gebruik als parkeervoorziening past binnen de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zij hecht namelijk grotere waarde aan het voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen dan aan het behoud van het groen ter plaatse. Daarnaast wordt het verdwijnen van groen elders bij het project gecompenseerd in de vorm van het planten van meerdere bomen en struikgewassen. Verzoeker heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat het project zal leiden tot aantasting van de mogelijk aanwezige flora en fauna op het perceel.
Hoewel verzoeker terecht stelt dat de aanplanting van verschillende bomen en struikgewassen niet zijn geconcretiseerd in de omgevingsvergunning, leidt ook dat niet tot de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in de beslissing op bezwaar een nieuwe tekening zal worden bijgevoegd waarin een haag staat ingetekend waarmee het parkeerterrein grotendeels zal worden omringd. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de aanleg en het in stand houden van de beplanting dan ook in een passend voorschrift zal worden verzekerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de omgevingsvergunning voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties met betrekking tot het strijdige gebruik van de bestemming ‘Groen’.
Het welstandsbeleid van de gemeente Altena kent geen – vooraf te toetsen – welstandseisen voor vrijwel de gehele gemeente, behoudens, kort gezegd, de historische kern van Woudrichem. Alleen wanneer sprake is van een zogenoemd ‘welstandsexces’ wordt opgetreden. Het college heeft toegelicht dat in dit geval geen sprake is van een welstandsexces en er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren wegens welstand. De voorzieningenrechter ziet geen gronden om hierover anders te oordelen.
Ter zake van deze grond overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is gebleken dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 2012 is toegevoegd aan de Unesco Werelderfgoedlijst. Een klein deel van het in geschil zijnde perceel valt mogelijk binnen de bufferzone die hoort bij dit Werelderfgoed. Er zijn na de aanwijzing echter geen extra regels in het omgevingsplan (voorheen bestemmingsplan) opgenomen, die zien op de bescherming van de objecten binnen het werelderfgoed of de bufferzones rondom die objecten. Het college had daarom op grond van het omgevingsplan geen regels met de door verzoeker gewenste bescherming en de voorzieningenrechter ziet ook geen rechtstreeks toepasbare wettelijke (of verdrags-) regels die de door verzoeker gewenste bescherming zouden kunnen geven.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat naar zijn inschatting de bufferzone slechts het oostelijke deel van het perceel raakt, waar alleen parkeerplaatsen worden aangelegd en beplanting wordt aangebracht. Voor zover er al rechtstreeks toepasselijke regels zouden zijn, zouden die daarom niet direct het door verzoeker beoogde gevolg kunnen hebben; dat een (groot) deel van het appartementencomplex niet kan worden gebouwd.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat er een concrete toezegging is gedaan, die kan worden toegerekend aan het bevoegde orgaan.
Verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat de makelaar bij de aankoop van de woning heeft medegedeeld dat vanuit de zolders van zijn woning vrij uitzicht zou zijn. Er zou geen appartementencomplex worden gerealiseerd. Dit zou de makelaar hebben geverifieerd bij een medewerker van de gemeente.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker verwijst naar uitspraken die gedaan zijn door de makelaar. Verzoeker heeft geen schriftelijke bescheiden overgelegd waar deze uitspraken uit blijken. Voor zover de makelaar de informatie zou hebben geverifieerd bij een medewerker van de gemeente, is daarnaast onduidelijk wie dat is, wat de medewerker precies aan de makelaar heeft gezegd en of die medewerker bevoegd was namens het college uitspraken te doen. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat het vooralsnog niet aannemelijk is dat er voldoende concrete schriftelijke toezeggingen zijn gedaan die zouden kunnen leiden tot het weigeren van de omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.