Menu

Filter op
content
PONT Omgeving

Zonneparken in Noord-Brabant: binnenkort geen verplichte gemeentelijke visie meer

Op 25 oktober 2019 stellen Provinciale Staten van Noord-Brabant naar verwachting de 'Interim omgevingsverordening' vast (zie het interactieve concept).1)

2 oktober 2019

Het gaat om de opvolger van (onder meer) de Verordening ruimte, een belangrijke regeling voor de realisatie van zelfstandige opstellingen van zonnepanelen (' zonneparken') in Noord-Brabant.

Inhoudelijk verandert er weinig aan de Noord-Brabantse zonneparkregels. Een belangrijke formele eis komt wel te vervallen. De gemeente hoeft geen 'visie' meer vast te stellen waaruit de 'noodzaak' en 'geschiktheid van locaties' van zonneparken blijkt (hoewel de gemeente er natuurlijk nog altijd voor kan kiezen dit wel te doen). Deze visie moet op grond van de huidige Verordening ruimte worden vastgesteld voordat een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark verleend kan/mag worden. Het ontbreken van een beleidsvisie houdt nu dus nog in dat er geen grondslag bestaat om de omgevingsvergunning te verlenen.

Het regime onder de Verordening ruimte

Op dit moment is de realisatie van een zonnepark in Noord-Brabant op de gronden die in de Verordening ruimte als 'gemengd landelijk gebied' of 'groenblauwe mantel' (een groot gedeelte van het buitengebied in Noord-Brabant) zijn aangemerkt, slechts mogelijk als aan de eisen uit art. 6.19, respectievelijk art. 7.20 van de Verordening ruimte wordt voldaan. Eén van die eisen is dat zonneparken alleen vergund mogen worden als eerst een gemeentelijke visie is vastgesteld:

  • waaruit blijkt dat zonneparken nodig zijn om te kunnen voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van duurzame energie, en;

  • waarin is afgewogen welke locaties binnen de gemeente geschikt zijn voor zonneparken, gelet op aspecten van zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.

Verder moet zijn aangetoond dat de realisatie van het zonnepark maatschappelijke meerwaarde geeft, inpasbaar is in de omgeving en zeker is gesteld dat het zonnepark na de vergunde termijn van maximaal 25 jaar wordt verwijderd (waarvoor financiële zekerheid gesteld moet worden). Uiteraard hebben ook de algemene eisen uit de Verordening ruimte te gelden.

Het regime onder de Interim omgevingsverordening

Onder de Interim omgevingsverordening gaat voor de realisatie van zonneparken in 'landelijk gebied' (huidige groenblauwe mantel en gemengd landelijk gebied samen) art. 3.41 gelden. In dat artikel staan eisen die grotendeels overeenkomen met de eisen uit de Verordening ruimte, maar dan net iets anders en naar onze mening wat duidelijker.

Uit lid 1 volgt dat een omgevingsvergunning voor een zonnepark slechts mag worden verleend als voldaan wordt aan de vereisten van 'afweging' onder (a) en (b), 'inpassing' onder (c), 'maatschappelijke meerwaarde' onder (d) en 'afstemming' onder (e). Ook moet de omgevingsvergunning voldoen aan het 'tijdelijkheidsvereiste' uit lid 3.

'Afweging'

Op hoofdlijnen gaat het hier om dezelfde afweging die nu moet worden gemaakt in een gemeentelijke visie. Uit onderzoek moet blijken dat:

  • de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie in bestaand stedelijk gebied, op bestaande bouwpercelen en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie onvoldoende is, en;

  • het aangevraagde zonnepark past binnen het gemeentelijk onderzoek naar geschikte locaties voor zonneparken, gelet op zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit.

Het gaat concreet om een verantwoording van de behoefte aan het aangevraagde zonnepark en de geschiktheid van de beoogde projectlocatie. Dit zijn punten die nu (onder de Verordening ruimte) verplicht moeten volgen uit een visie, maar onder de Interim omgevingsverordening ook uit een ander document ('onderzoek') lijkt te mogen voortkomen. De geschiktheid van locaties voor grondgebonden zonneparken in het 'landelijk gebied' moet nog steeds volgen uit een onderzoek. Aan de hand daarvan moet bij de omgevingsvergunning worden gemotiveerd dat een zonnepark op de beoogde projectlocatie passend is.

De verantwoording van de behoefte aan het aangevraagde zonnepark bestaat uit de motivering dat de mogelijkheden voor de opwekking van duurzame energie binnen stedelijk gebied en op bestaande bouwpercelen (ook in het landelijk gebied) en rekening houdend met de ontwikkelingsmogelijkheden van windenergie (dus de mogelijkheden voor windturbines) onvoldoende zijn. Als hulpmiddel hierbij kunnen gemeenten gebruik maken van gegevens uit de ' analysekaarten'. Het uitgangspunt is dat zonneparken in het buitengebied (en windturbines) complementair zijn aan het overige aanbod van duurzame energie. In zoverre moet aan de hand van een aantal treden worden bepaald of er wel behoefte bestaat aan de ontwikkeling van een zonnepark in het onbebouwde landelijk gebied.

Wij merken op dat eenzelfde uitgangspunt geldt in de "voorkeursvolgorde" van het kabinet (zie de Kamerbrief van 27 augustus 2019) en het concept voor de Nationale Omgevinsgsvisie. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat zonneparken (en windturbines) alleen zijn toegestaan als aanvulling op het overige aanbod van duurzame energie. In heel Nederland zal dit uitgangspunt gelden bij het opstellen van de gezamenlijke Regionale Energie Strategie (RES).

Opvallend is in dit kader dat bij de instructieregels omtrent Windturbines (art. 3.37 Interim Omgevingsverordening) is aangevuld dat de vereiste maatschappelijke meerwaarde in ieder geval moet bestaan uit de mogelijkheid voor de omgeving om te participeren in het project. Waarom ervoor is gekozen om die verplichting niet op te nemen voor zonneparken is ons niet geheel duidelijk.

'Afstemming'

Nieuw is de eis dat een zonnepark moet zijn afgestemd met omliggende gemeenten en de netbeheerder (lid 1 onder e). In de toelichting is benoemd dat diverse aspecten bij de afstemming een rol spelen, zoals:

  • een efficiënte aansluiting op het energienet in samenspraak met de netbeheerders;

  • de kosten die gemoeid zijn met het aanleggen van energie-infrastructuur, en;

  • aspecten rondom zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit.

Het zijn aspecten die ook van belang zijn in de RES. De eis van een verplichte afstemming met de netbeheerder sluit daarnaast aan bij de uitdagingen rondom de beperkte capaciteit van het netwerk ('congestie'). In sommige gebieden is het elektriciteitsnet nog niet ingericht op het toenemende aanbod van duurzame energie. Daar waar capaciteitsproblemen op het elektriciteitsnet zijn, zal mogelijkerwijs geen ruimte zijn voor nieuwe zonneparken. Zulke projecten zijn daar dan niet uitvoerbaar. Dit geldt ook voor locaties die worden aangesloten op stations met beperkt beschikbare transportcapaciteit.

Door Keesjan Meijering en Emile Euverman.

1) https://noord-brabant.tercera-ro.nl/MapViewer/Default.aspx?id=NLIMRO9930InterimOvr-va01

AKD

Artikel delen