Na jaren van voorbereiding gaat op 1 juli 2022 de Omgevingswet van start. Dat vraagt een flinke eindsprint en zorgt her en der voor kopzorgen. Want kunnen we dan Omgevingsplannen maken? Werkt het Digitaal Stelsel (DSO)? Zijn we in staat om vergunningen te verlenen binnen de wettelijke termijnen? En geeft onze Omgevingsvisie voldoende houvast? Zijn deze zorgen herkenbaar? Dan is de adaptiefase een uitkomst. Een adaptiefase is een periode waarin de gemeente de tijd neemt om al lerend en werkend de weg te vinden in de Omgevingswet. Belangrijkste is dat niet alle energie naar het opstellen van een Omgevingsplan gaat. Dat kan later! Die energie kan een gemeente beter stoppen in het op orde hebben van de dienstverlening. Daar zijn 6 belangrijke stappen voor nodig. Met de adaptatiefase bereid je je goed en grondig voor op de Omgevingswet. Het zorgt voor rust op 1 juli. Hoe doe je dat?
Maak ontwikkelingen mogelijk via vergunningen; de buitenplanse OPA. En gebruik het tijdelijk Omgevingsplan als beheerkader. Als de bestemmingsplannen op orde zijn, kan een tijdelijk Omgevingsplan nog een poos mee. Wat van waarde is, is immers goed beschermd. En wat mag, is óók geregeld in het tijdelijk Omgevingsplan. Wensen voor de toekomst, die staan in de Omgevingsvisie (zie punt 2).
De Omgevingsvisie geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente op lange termijn. Maar de Omgevingsvisie is ook het afwegingskader voor alle initiatieven die niet passen binnen het Omgevingsplan. Daarom is een Omgevingsvisie die (gebiedsgericht) concreet en scherp vertaalt wat het toekomstbeeld is, belangrijk. Want tijdens de adaptiefase (en ook daarna) toetsen we de buitenplanse vergunningen aan de Omgevingsvisie. Centraal staat de vraag: past het initiatief bij wat de gemeente wil voor de toekomst?
Onder de Omgevingswet veranderen de verhoudingen tussen het college van B&W en de gemeenteraad. Het verlenen van omgevingsvergunningen ligt bij het college. Dit is belangrijk in de adaptiefase waarin we plannen met een omgevingsvergunning mogelijk maken. De gemeenteraad staat dan buiten spel! Dat vraagt afspraken over de manier waarop raad en college samen werken en koers bepalen. Voor de gemeenteraad ligt de belangrijke vraag op tafel: in welke gevallen willen we gebruik maken van de mogelijkheid om onszelf aan te wijzen als ‘adviseur met recht van instemming’ (art.16.15a Ow)? Oftewel, in welke gevallen laten we beslissingen over aan het college en wanneer willen we actief betrokken blijven bij besluitvorming?
Het college van B&W is bevoegd om omgevingsvergunningen te verlenen. Elke omgevingsvergunning vraagt een brede afweging tussen de ambities van de Omgevingsvisie en de concrete vertaling daarvan in een initiatief. Daarbij kan een gemeentelijke adviescommissie helpen. Deze commissie adviseert breder dan alleen de wettelijk verplichte taken en kan helpen om de afweging van een goede onderbouwing te voorzien. Zodat het uiteindelijke besluit van een college goed gemotiveerd kan worden: ‘is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies?’
De beslistermijn voor omgevingsvergunningen is 8 weken, met mogelijk 6 weken verlenging. Dat is kort! Zeker als er geen heldere indieningsvereisten zijn voor een aanvraag. Dan kan elk ‘wild idee’ tot een niet te behandelen aanvraag leiden die het college van B&W toch binnen de termijn moet behandelen.
Leg daarom extra vereisten voor een aanvraag Omgevingsvergunning vast, zodat het college van B&W redelijkerwijs binnen 8 weken een besluit kan nemen. Bijvoorbeeld door op te nemen dat een advies van de Omgevingstafel is toegevoegd bij de aanvraag. Of bijvoorbeeld een onderbouwing waarin de aanvrager toelicht hoe het plan een evenwichtige toedeling van functies bereikt.
Dit is een groot verschil tussen de Omgevingswet en ons huidige recht. Nu moet een gemeente een aanvraag voor een omgevingsvergunning weigeren, als die niet past binnen het bestemmingsplan. Daarna kan de gemeente het bestemmingsplan aanpassen als een initiatief toch wenselijk is. In de Omgevingswet is die insteek anders. Daarin is opgenomen dat als een aanvraag voor een omgevingsvergunning komt, het college van B&W binnen 8 weken moet besluiten of ze willen afwijken van het Omgevingsplan. Ze moet dus binnen 8 weken besluiten of er sprake is van een ‘evenwichtige toedeling van functies’. Dat is een flinke klus! Alleen heldere indieningsvereisten voor een aanvraag maken het mogelijk die klus te klaren.
De gemeenteraad kan initiatieven aanwijzen waarvoor ze participatie verplicht stelt. De manier van uitvoeren van de participatie kan echter geen reden zijn om een omgevingsvergunning te weigeren. Of toch wel?
Geef als gemeente aan wat precies nodig is, als participatie verplicht is. Welke minimale eisen zijn er? Die minimale eisen kunnen natuurlijk verschillen, afhankelijk van de aard en de omvang van een initiatief. Geef ook aan dat deze minimale participatie (meer mag altijd) nodig is om tot een goede afweging te komen over een initiatief. De inbreng van omwonenden en belanghebbenden is voor de gemeente van belang om te kunnen beoordelen of er sprake is van een ‘evenwichtige toedeling van functies’.
Er is nog een reden om het beleid rond participatie op orde te hebben. In het Aarhus-arrest geeft onze Raad van State aan ruimhartig om te gaan met ingediende bezwaren. Er is geen zienswijze nodig om toch een beroep in te kunnen dienen bij de Raad van State. Dat betekent dat men, ondanks een mooi doorlopen participatieproces, zijn ‘kruit droog kan houden’ en uiteindelijk toch bij de Raad van State een beroep kan indienen tegen een plan. Met alle gevolgen en vertraging van dien.
Maar, met helder beleid maak je als gemeente duidelijk dat participatie niet vrijblijvend is. En dat als je wilt dat je belang gehoord wordt, je dit tijdens het proces moet aangeven. De Raad van State zal dit zeker meewegen in het oordeel of er voldoende rekening is gehouden met de belangen van de indiener van het beroep.
In een adaptiefase maken we keuzes. Keuzes die toch gemaakt moeten worden, zoals rond het adviesrecht (punt 4) en rond participatie (punt 6). Maar het belangrijkste is dat we niet alle tijd en energie in het Omgevingsplan stoppen. Iets wat de VNG als minimale eis heeft benoemd. Het werken aan een Omgevingsplan kan later nog. Er is een andere manier om de dienstverlening op 1 juli 2022 op orde te hebben. Dat bereik je met de adaptiefase. Door daar nu voor te kiezen en energie in te stoppen, lukt het zeker om klaar te zijn vóór de invoering van de Omgevingswet!