De regering presenteert na de zomer het definitieve ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (Novi). De opgaven zijn bekend: een enorme woningbouwopgave, de energietransitie, mobiliteit en infrastructuur, de ingrijpende veranderingen in het landelijk gebied en de ruimtelijke gevolgen van de economische ontwikkeling.
Het heeft ongeveer vijf jaar geduurd voordat coördinerend minister Ollongren van Binnenlandse Zaken de inhoudelijke opgaven adequaat op een rij kreeg, samen met acht collega-bewindslieden. De Tweede Kamer heeft herhaaldelijk aangedrongen op minder vrijblijvende visie en meer heldere keuzes. Dat is dan nu eindelijk min of meer gelukt.
Het is nog maar de helft van het werk, want voor de uitvoering is regie van de rijksoverheid nodig. Dat is trendbreuk, want sinds 2003 domineren provincies en gemeenten het speelveld van de ruimtelijke inrichting. Toen verankerde Minister Sybilla Dekker de radicale decentralisatie in de Nota Ruimte.
De grote vraag is nu hoe de regering de actuele ambities waar gaat maken. De woorden regie voeren liggen inmiddels op ieders lip en hebben bijkans mythische allure.
Het Rijk investeert uiteraard van oudsher zelf in de hoofdinfrastructuur en waterveiligheid. Verder zien wij vooral een parade van hele en halve afspraken tussen rijksoverheid, gemeenten en provincies. We noemen o.a. woondeals, regiodeals, regionale energie strategieën (RES) en sectorale beleidssimpulsen rondom bijvoorbeeld stikstof en bodemdaling en nog veel andere bestuursakkoorden’ en beleidstrajecten.
Samenhangende sturing op het ruimtelijke domein als geheel ontbreekt. Ondertussen stagneert de woningbouw, loopt de energietransitie vast op een tekort aan netcapaciteit, nemen de spanningen tussen natuur en landbouw toe en zien we een wildgroei van mega-distributiecentra.
Om deze lacune te voorzien, hebben collega Co Verdaas (hoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft) en ik begin juli een uitvoeringsconcept geformuleerd en aangeboden aan minister Ollongren. Wij komen tot de conclusie dat de rijksoverheid allereerst de nodige expertise in huis moet halen, onder meer op ruimtelijk-economisch terrein. Sinds de afstoten van de Rijksplanologische Dienst in 2004 gaapt een kennis-gat.
Verder moet er weer een minister van VROM komen met coördinerende bevoegdheden. Velen zien dit als dé sleutel voor de regierol, maar in wezen is het ‘slechts’ een schakel in een totaalpakket van maatregelen.
Belangrijke keuzes zoals grote bouwlocaties, energie-infrastructuur, de waterhuishouding, en economische brandpunten worden bindend vastgelegd. Beleidskeuzes worden gekoppeld aan een nationaal investeringsprogramma. Het Wopke-Wiebes-Groeifonds kan hier een cruciale functie vervullen.
Binnen die nationale kaders komen in ons voorstel ongeveer dertig Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) tot stand, met een tijdshorizon van 10 tot 20 jaar. Die Agenda’s brengen verstedelijkingsplannen in combinatie met mobiliteit, duurzame economische ontwikkeling, energietransitie, klimaatadaptatie, natuur en landbouw in beeld. Niet als losse elementen, maar in samenhang.
Gemeenten en provincies nemen het voortouw. Maar ook investerende semi-overheden (zoals de NS en Staatsbosbeheer) én investerende marktpartijen komen aan tafel.
De vrijblijvendheid gaat eraf omdat ambities, plannen en programma’s gekoppeld worden aan publieke en private investeringsbudgetten. Het gaat dus niet alleen om een word-document maar ook om een excelsheet waarbij doelen en middelen met elkaar in balans brengt. Daar gaat een disciplinerende werking vanuit.
Bij het uitlijnen van de plannen letten partijen op samenhang, uitvoeringstempo en kwaliteit. In de strijd tegen geborneerd, sectoraal denken, zetten wij een doeltreffend wapen in: het benutten van gecombineerde oplossingen levert een bonus van 10% in de rijksbijdragen die voor de realisering van de RIA’s beschikbaar komen. Inhoudelijke samenhang, koppeling van programma’s aan geld en krachtenbundeling van publieke en private partijen vormen de kern van deze aanpak.
Om tot een gedragen programma met bekostiging te komen, zullen partijen moeten ‘polderen’. Daar is niets op tegen, totdat dit leidt tot stagnatie en weerbarstige conflicten. Dan hakt de rijksoverheid de knoop door. Dat is echter geen mechanische manoeuvre; bij democratische besluitvorming van parlement, gemeenteraden en provinciale staten zijn verrassingen nimmer uitgesloten.
Aan het democratisch proces willen en kunnen wij niet afdoen. De uitkomt van een belangen- of politiek conflict blijft tot op zekere hoogte ongewis. Ook externe veranderingen (zoals de coronacrisis) kunnen de planningen onverwacht beïnvloeden. Toch verwachten wij dat met onze aanpak de investeringsbereidheid van marktpartijen zal vergroten. Ze staan namelijk niet meer aan de zijlijn en de voorspelbaarheid van de plannen neemt per saldo toe.
In vijf pilotgebieden is inmiddels een begin gemaakt met deze aanpak. Op die manier kunnen we snel testen hoe de werkwijze in de praktijk werkt.
Als dat positief uitpakt, kan het uitbundige bouquet van regiodeals, woondeals, citydeals, interbestuurlijke programma’s, klimaattafelgelden en andere bestuurlijke wildgroei gebundeld worden in een samenhangende aanpak. ‘De politiek’ zal altijd wel weer nieuwe sectorale bloemen in de vaas zetten; dat is onvermijdelijk. Maar het zou eeuwig zonde zijn om dit uitgelezen moment voor een forse integratieslag voorbij te laten gaan.
Friso de Zeeuw is adviseur Gebiedsontwikkeling en emeritus hoogleraar aan de TU Delft. Hij is een van de sprekers op de Kennismarkt ‘Op weg naar een duurzame samenleving’, die plaatsvindt op 10 november. Meer weten? Bekijk het programma .